Politieke moed
Ons Schepencollege bestaat stuk voor stuk uit best aimabele mensen. Een aanhef die de trouwe lezer misschien vreemd in de oren zal klinken gezien de doorgaans kritische toon die in deze kolommen ten aanzien van ons stedelijk beleid wordt gevoerd, maar ik heb er geen enkele moeite mee om er van uit te gaan dat elke schepen oprecht zijn/haar best doet om deze stad vooruit te helpen in de vaart der volkeren. Alleen de manier waarop dat beleid doorgaans wordt geconcretiseerd of in de media wordt verdedigd, doet mij regelmatig de wenkbrauwen fronsen. Zo verslikte ik mij recent in de matinale koffie toen ik las dat Schepen De Coninck in de krant verklaarde dat het plaatsen van een als kunstwerk vermomde fietsenstalling aan het Nieuw Administratief Centrum, samen met dwarsliggers, neuzekes en andere recent opgesmukte speelpleinen, toonbeelden zijn van politieke moed. Nu wil ik onze beleidsmakers veel goede bedoelingen, sympathieke karaktertrekken en de nodige morele deugden toebedelen, maar tot mijn spijt maakt politieke moed daar onder geen enkel beding deel van uit.
Een goede week geleden vond in de Cimorné een “inspiratiecafé” plaats om na te denken over de toekomst van Aalst. De avond werd ingericht door Over.morgen, een groep jonge creatievelingen met Steven Van Herreweghe als boegbeeld en die de ambitie hebben om op een frisse manier na te denken over de toekomst van Aalst. Hoofdthema van de avond was de vraag of Tereos Syral wel nog een plaats heeft in het centrum van de stad. Architect Christian Kiekens, de ontwerper van de nieuwe stationsomgeving maar ook sinds mensenheugenis een fervent tegenstander van de aanwezigheid van “den Amylum” in ons stadscentrum, werd bereid gevonden om een aantal alternatieven voor deze site aan het talrijk opgekomen publiek te presenteren. Onder de aanwezigen telde ik niet minder dan 5 schepenen, allen aandachtig de (eerder chaotische) presentatie van Christian volgend. Zeer lovenswaardig maar toch wat raar dacht ik, want diezelfde 5 schepenen maken deel uit van ons schepencollege dat al jaren de andere kant opkijkt als het de kans krijgt om de directie van Tereos diets te maken dat verdere ontplooiing van hun industriële activiteiten in ons centrum niet langer gewenst is. Zelfs onlangs nog toen een nieuwe en niet tijdsgebonden omgevingsvergunning moest worden aangevraagd en het schepencollege er bij monde van schepen van ruimtelijke ordening Verdoodt er als de kippen bij was om dat een als een positief signaal te bestempelen, m.a.w. we gaan de zetmeelboeren van Tereos geen strobreed in de weg leggen. De politieke moed nodig om ten minste een signaal te geven dat vele Aalstenaars langzamerhand uitgekeken raken op die grijze muren en lelijke torens en het moe zijn steeds te moeten aanhoren hoe niet-Aalstenaars zich weer interessant willen maken met de retorische vraag ” Aalst, staat dat lelijk fabriek daar nu nog altijd?”, wordt steevast aan de balie van het NAC achtergelaten.
Het gedoogbeleid van de lokale politici tegenover Tereos valt nog enigszins te begrijpen vanuit een sociaal-economische bekommernis, maar hoe broos het fundament daarvan is werd pijnlijk duidelijk toen hier een paar dagen geleden “out of the blue” zomaar 61 banen werden geschrapt. Aalst wordt zo langzamerhand een van de kleinere modules want Tereos heeft wereldwijd 49 vestigingen en 23.000 werknemers in dienst. De continue afslanking van het aantal werknemers in Aalst is misschien een voorbode voor een definitieve sluiting waardoor de Tereos-directie ons in een welgekomen bui van “wat we zelf doen, doen we beter” zelf zal verlossen van dit gedrocht. Bij gebrek aan politieke moed van onze beleidsmensen is dat de enige hoop om binnen afzienbare tijd echte propere rivieroevers te krijgen en de Tereos-site terug te geven aan de Aalstenaars. Er is trouwens niemand die zegt dat de bedrijvigheid uit Aalst moet verdwijnen want er is nog plaats genoeg op het Wijngaardveld bijvoorbeeld. Tenzij men er ervoor pleit zoals Groen bij monde van hun voorzitter Lander Wantens onlangs deed, om precies daar een natuurpark aan te leggen. Als dat het niveau is van de nieuwe ideeën die de kersverse voorzitter tijdens zijn recente fietstocht naar Tsjernobyl en terug heeft opgedaan, industrie in de stad houden en natuur naar de de periferie verbannen, zijn we nog niet thuis. Het valt trouwens op hoe lauw de Groen politici in deze stad reageren op de Tereos problematiek. De storende aanwezigheid van dit bedrijf is zelden of nooit onderwerp van enige kritische beschouwing of politieke actie vanuit de groene hoek, terwijl je dat vanuit hun ideologische oriëntering toch zou verwachten. Mevr. Els Keytsman, die in een vorig leven hier ter stede chef de partie was van Groen liet mij indertijd al weten dat ze niet geneigd was om enig weerwerk te bieden de zetemeelfabrikant. Reden was dat Els toen pal rechtover het bedrijf woonde en niet beschuldigd wou worden als een slachtoffer van het “Not In My Back Yard” syndroom. Tja..’t is een uitleg zoals een ander, maar het lijkt er op dat haar hedendaagse acolieten uit politieke overweging dezelfde terughoudendheid hebben aangenomen. Politieke moed is dus niet alleen een schaars goed bij de huidige coalitie maar is ook op de groene oppositie banken een zeldzaamheid.
Tijdens datzelfde inspiratiecafé stond ook een uiteenzetting van Katrien Vanderlinden op het programma om haar project om het Ezelsplein te pimpen en via het artistiek verantwoord aanbrengen van 137 liter verf, om te toveren in een “hypecourt”. De omwonenden en de jeugd in het bijzonder zullen er op de één of andere manier wel hun voordeel mee doen, maar het opleuken van dit voordien verwaarloosde basketveld verandert eigenlijk niets aan het probleem dat er in deze stad veel te weinig openbare ruimtes zijn waar de jeugd ongestoord zijn gang kan gaan. In de hier al meermaals geciteerde Stadsmonitor 2014, een overheidsstudie die een driejaarlijkse vergelijking maakt tussen de 13 grootste Vlaamse centrumsteden, krijgt Aalst op het gebied van “Tevredenheid speelvoorziening en geschikte plekken voor de jeugd” al 3 studies op rij de laagste score toebedeeld. Omdat er in de vele op stapel staande of in uitvoer zijnde nieuwbouw projecten nauwelijks of geen additionele speelruimte te bespeuren valt laat het zich raden wat de volgende score zal zijn. Ook vandaag nog wordt er bij gebrek aan druk vanuit het beleid, politieke moed weet u nog, de betonboeren en projectontwikkelaars weinig of geen verplichting opgelegd om enige speelruimte te voorzien bij hun plannen. Een basketveld, in vrolijke kleuren als deksel van een koekendoos gepimpt of niet, verandert niets aan het feit dat er veel te weinig van die ruimtes in onze stad zijn. Geld voor camera’s op elke straathoek is er wel, geld voor additionele speelruimte niet.
Een klein detail dat wijselijk werd verzwegen tijdens de presentatie van mevrouw Vanderlinden is dat ze de riante som van 10.000 EUR. kreeg toebedeeld voor deze artistieke ingreep, wat haar in één klap waarschijnlijk tot de best betaalde grondverver uit de geschiedenis maakt. Het is haar wat mij betreft gegund, maar als men weet dat de mensen die vrijwel onbezoldigd de carnavalshallen met kunstzinnige graffiti opleuken, wat toch ook een vorm van stadsverfraaiing kan genoemd worden, ook nog eens de gebruikte spuitbussen uit eigen zak moeten voorschieten kan men zich toch vragen stellen over zoveel éénzijdige gulheid.
De hierboven aangehaalde verwijzing van schepen De Coninck dat het financieren van fietsenstallingen, dwarsliggers en bushokjes met artistieke ambities van een stevige dosis politieke moed zou getuigen is trouwens te gek voor woorden, want het tegenovergestelde is eerder waar. Historisch gezien heeft deze stad altijd al een probleem gehad met kunst in het algemeen en met kunst in de openbare ruimte in het bijzonder. Het lijkt wel of het onze beleidsmensen dun door de broek loopt als het woord kunst valt. Ofwel wordt het zo ver mogelijk in den vreemde weggestopt (beeld Jan De Lichte), ofwel lokaal aan het zicht van de modale Aalstenaar of bezoeker onttrokken (beeld L.P. Boon, sculptuur D. Nash, verzameling Sierens in een achteraf zaaltje van het Stedelijk Museum). Zelfs ons stedelijk carnavalsmuseum getuigt van een deerniswekkende droefenis in vergelijking met wat andere steden met hun cultureel erfgoed aanvangen. Recent heeft men een nieuwe manier gevonden om kunst in het openbaar toch geen kunst te laten zijn door het te vermommen als een utilitaire aanwinst. Zowel de dwarsligger, bushokjes en zitbanken in metalen vlechtwerk en recent nog de nieuwe fietsenstalling krijgen hier niet het recht om enkel en alleen kunstwerk te zijn of wat daar moet voor doorgaan, maar worden aan de burger gepresenteerd als een gebruiksvoorwerp met een artistiek kantje. Dergelijke handelwijze is natuurlijk geen uiting van politieke moed, eerder een politiek zwaktebod. Door aan een kunstwerk een utilitaire functie toe te voegen denkt men de goodwill van de Aalstenaar te verkrijgen of de toorn te kunnen trotseren van hen die elke vorm van kunst nu eenmaal geldverspilling vinden. Het uiteindelijke resultaat is steeds dat geen van beide ambities wordt waargemaakt. De realisaties worden uiteindelijk door weinigen beschouwd als kunstwerk en blijken daarnaast ook nog eens onpraktisch te zijn in gebruik. Het wordt daarbij helemaal lachwekkend als het gevoerde beleid wordt verdedigd als een poging om ” de kunstwerken in dialoog te laten treden met de bewoners van onze stad” dixit Schepen Casaer. Wie met dat soort intellectualistisch gedaas dat uiteindelijk betekenisloos blijkt te zijn, bij de Ajuinen of eender waar ter wereld denkt zieltjes te winnen voor de zaak van de kunst, komt steevast van een kale reis thuis. Kunstwerken, zitbanken noch fietsenstallingen dialogeren niet, net zoals keukentafels, voetbalschoenen en snelkookpannen dat niet doen. Pikant detail, net nu men de mond vol heeft over dialoog met de burger heeft men beslist om het werk van Patrick Van Caeckenbergh dat wat verloren in de inkomhal van het NAC stond, maar voordien in een gang van een stadsgebouw stond te verkommeren weggeschonken aan het Gentse SMAK. Te weinig dialoog met de bezoekers zeker? Ongetwijfeld zal het in Gent met meer égards worden behandeld dan hier bij ons het geval was.
Politieke moed bestaat er in dat men kunst kunst laat zijn en dat men de gemaakte keuzes op een zo bevattelijk mogelijke manier aan de bewoners duidelijk maakt en verder met opgeheven hoofd de immer aanwezige hoon van de tegenstanders trotseert. En dat men daarnaast de nodige fondsen voorziet om stadsmeubilair aan de nodige kwalitatieve eisen te laten voldoen en zo esthetisch mogelijk laat uitvoeren tot nut van ’t algemeen.
Discussions — No responses yet