Marie’s Beeldentuin
Onze burgemeester Christoph D’Haese liet in De Standaard van 18 september optekenen dat hij op uitnodiging van de UNESCO in Parijs een pleidooi had gehouden voor “het recht op vrije meningsuiting, spot en satire”. Dit als verdediging om het vermeende racistisch karakter van bepaalde uitbeeldingen tijdens de Aalsterse Carnavalstoet te weerleggen en zo ons statuut van Cultureel Werelderfgoed te behouden. Waarvoor onze oprechte hulde en dank, maar zijn verdediging in een breder perspectief bekijkend, ga ik er van uit dat hij mij de volgende regels niet ten kwade zal duiden.
Op 7 september opende in Gallerij (sic) Marie’s Beeldentuin een tentoonstelling met de originele naam “Uitzonderlijke Tentoonstelling”. Dat de vlag niet altijd de lading dekt blijkt uit het artistieke aanbod dat Marie in haar bijzondere tuin voor dit evenement samen bracht. Met alle respect voor de kunstenaars zelf, maar een selectie uit het werk van Kobe, Sabin, Marieke van Gulik en anderen, kan zelfs met de beste wil van de wereld allesbehalve grensverleggend worden genoemd. Op de website van Marie zelf staat te lezen dat ze “kunst ervaart en beleeft vanuit haar buikgevoel”. Wat mij betreft een vertrekpunt als een ander om een galerie uit de potgrond te stampen. Ik ken best wel wat mensen die vanuit dezelfde attitude zeer verstandige en leerrijke uitspraken over kunst doen die ik vaak hoger inschat dan het hoogdravend maar nietszeggend gewauwel dat in menige galerie te horen valt. Of Marie daar ook toe behoort doet hier niet ter zake, maar ik geef alvast mee dat ik daar persoonlijk toch mijn twijfels over heb.
Dat neemt niet niet weg dat andere en hoger op de maatschappelijke ladder gepositioneerde lui als ikzelf daar duidelijk een andere mening over hebben. Bijvoorbeeld onze eerder geciteerde burgemeester, die ondanks zijn zeer drukke agenda toch tijd kon vrijmaken om de “Uitzonderlijke Tentoonstelling” van een inleidend woord te voorzien. Op zichzelf niets mis mee natuurlijk, Kobe, Sabin en Marieke kunnen er zich maar voordeel mee doen, ware het niet dat op krek dezelfde dag in Aalst de stad waar hij burgervader is, de 75-jarige bevrijding van de Duitse bezetter werd gevierd. Het Verbond van Vaderlandslievende Verenigingen dat traditiegetrouw deze herdenking verzorgde, reageerde met een beleefd maar ook gelaten “wij zijn het ondertussen gewend” op de afwezigheid van burgemeester D’Haese. Waarmee ze meteen ook meegaven dat ze zijn afwezigheid al ingecalculeerd hadden, want Christoph stuurt al jaren zijn kat naar dit evenement. Als bij wonder is er elk jaar wel iets anders te doen waar zijn aanwezigheid een absolute vereiste tot welslagen is. Dit jaar liet hij zich verontschuldigen met de mededeling dat zijn aanwezigheid op het feestje in de Beeldentuin niet alleen onontbeerlijk was voor de bevordering van het Aalsterse cultuurleven, maar ook al lang voordien ingecalculeerd.
Een excuus dat even ongeloofwaardig als kinderachtig klinkt, als men weet dat Aalst werd verlost van de Duitse bezetter op 3 september 1944 en dat dit heuglijk feit elk jaar op die datum of in de dagen daaromheen wordt herdacht. Ik kan verkeerd zijn want ik was er zelf niet bij, maar mij lijkt de veronderstelling dat in de dagen of weken voor de viering van de bevrijding men op de bovenste verdieping van het Administratief Centrum koortsachtig gezocht heeft naar een alternatieve bezigheid, dichter bij de waarheid ligt. Onze burgemeester is er als de dood voor om in de buurt van een Belgische vlag te worden gezien en om dat te vermijden lijkt gelen excuus te ver gezocht. Dat hij als N-VA burgemeester onze driekleur aan het stadhuis laat weghalen of zoals andere N-VA mandatarissen een tricolore sjerp zou inruilen voor een zwart-geel model, valt rekening houdend met zijn politieke voorkeur nog enigszins te begrijpen. Het flamingantisme van D’Haese is hoe dan ook vrij recent, want oudere lezers zullen zich ongetwijfeld nog herinneren dat zijn politieke carrière zich voor het grootste deel in het liberale huis heeft afgespeeld. Kwatongen beweren zelfs dat er ten huize D’Haese ten tijde dat Christoph nog een knaapje was, regelmatig een mondje Frans werd gesproken.
Paulus van Tarsus was voor hij als apostel Paulus bekend raakte, een van de meest gevreesde vervolgers van de vroege christenen. Aan het hoofd van een Romeinse legerschaar werd hij op weg van Jeruzalem naar Damascus waar hij jacht wou maken op de plaatselijke volgelingen van Jezus, van zijn paard getaserd door een stroomstoot van een bijzonder boze Allerhoogste. Door dit voorval met blindheid geslagen zag hij enkele dagen later letterlijk en figuurlijk het Licht en werd hij van de weeromstuit één van de meest fervente uitdragers van het christendom. Pakweg 2000 jaar later vielen bij Christoph D’ Haese weliswaar iets minder spectaculair, ook de schellen van de ogen toen hij in de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen het liberale lijsttrekkerschap door de neus geboord zag door J.J. De Gucht. Die had het ondanks zijn politiek gezien piepjonge leeftijd toch al tot Vlaams parlementslid en gemeenschapssenator geschopt. J.J. werd door vader Karel met een mix van nepotisme en dwangmatigheid aan het hoofd van de partij geplaatst, waardoor Christoph niettegenstaande zijn zoals dat heet “jarenlange inzet voor de partij”, elke kans op de burgemeesterssjerp kon vergeten. Uit pure en in alle eerlijkheid terechte (Franse?) colère wegens dit staaltje van pure judasserij wierp hij de blauwe mantel af die hij vanaf het begin van zijn politieke carrière had gedragen, en verving die nog voor de verkiezingen door een leeuwenvlag. Dat bleek een meesterzet te zijn want zoals te verwachten was, haalde de N-VA nu met D’Haese aan het hoofd, in die verkiezingen een monsterscore en mocht met Christoph meteen de nieuwe burgemeester leveren.
In tegenstelling tot het verhaal van Paulus waar de protagonist van vervolger overstapt naar de vervolgden is dat in de politiek onbestaand. Daar waar niemand nog opkijkt van de zoveelste kampwissel biedt de nieuwe politieke thuishaven steeds een beter uitzicht op succes. Nooit kiest men bij een politieke overstap voor een partij die het in de peilingen slechter doet of waar de kansen op verkiezing minder rooskleurig zijn. En dat geeft te denken want indien de overstap vooral ideologisch getint was zoals zo dikwijls wordt beweerd, mag men statistisch veronderstellen dat af en toe ook wel eens de mindere kant zou worden gekozen. Niet dus, wat natuurlijk de veronderstelling dat het vooruitzicht op persoonlijke verrijking er meer mee te maken heeft iets plausibeler maakt, alhoewel dat steeds door de betrokken partijen in alle toonaarden wordt ontkend. Er mag redelijkerwijze worden verondersteld dat ook bij de overstap van D’Haese, zijn uitzicht op persoonlijke vooruitgang een bepalende rol speelde, waarbij zijn nieuw aangemeten Vlaams-Nationale overtuiging bijzaak was.
Juist zoals Paulus die het Licht slechts op latere leeftijd zag en daardoor de enige apostel die Jezus niet persoonlijk gekend heeft, een buitenbeentje was binnen de apostolische congregatie, is ook D’Haese een late bekeerling. Late bekeerlingen willen dikwijls hun gebrek aan “mileage” binnen de groep waartoe ze horen, goedmaken door een overmatig enthousiasme te etaleren. Zoals Paulus die zijn late roeping dacht te moeten compenseren met donderpreken waarin een meer dan strikte geloofsbelijdenis werd gepropageerd, worden ze katholieker dan de paus. Politici zoals D’Haese kunnen hun ideologische overtuiging uitdragen in het parlement. Maar moest het heil van de Vlaamse zaak van Christoph’s inspanningen afhangen, zou ze beter naar andere voorvechters zoeken want in zijn parlementair werk valt daarover weinig of niets terug te vinden. Een overzicht van zijn parlementaire activiteit in de periode 2014-2019, zijn eerste legislatuur als Volksvertegenwoordiger in het federale parlement, leert ons dat hij uitsluitend rond justitie werkt, wat als jurist op zich niet zo verwonderlijk is natuurlijk. Maar waar hij lokaal veruit de meeste media aandacht opeist, blijft hij in het parlement zwijgen als een graf. In dat zesjarige mandaat valt er geen enkele interpellatie en valt slechts 1 mondelinge vraag te noteren. Hij stelt daarentegen wel 68 schriftelijke vragen, zoals gezegd voornamelijk juridisch getint. Niet slecht denk je dan, maar als je weet dat het gemiddelde per parlementslid een goede 200 bedraagt, is dat geen prestatie om over naar huis te schrijven. Niet dat parlementair werk per definitie staat of valt met interpellaties en mondelinge tussenkomsten, maar het verschil tussen zijn zwijgzaamheid in het parlement en zijn dikwijls onoordeelkundige mondelinge interventies op het lokale vlak is toch opmerkelijk. Eric Van Rompuy beweerde indertijd dat de helft van ons parlement overbodig was. U mag zelf oordelen in welke helft onze burgemeester volgens Eric zou thuishoren. De Aalstenaar ligt er evenwel niet wakker van, want zijn relatief gezien beperkte parlementaire activiteit leverde hem toch maar een flinke 30.000 voorkeurstemmen op.
Als het op het nationale vlak niet wil lukken zal ik mijn Vlaamse duit wel lokaal in het zakje doen moet D’Haese gedacht hebben toen hij bij zijn eerste mandaat als burgemeester de Belgische vlag liet weghalen aan het Stadhuis. Op zichzelf een weinig inventieve ingreep die eerder als een kwajongensstreek kan bestempeld worden en hier en daar ook door andere N-VA politici wordt toegepast, en het dragen van een Vlaamse burgemeesterssjerp in plaats van een Belgische maakt binnenkort deel uit van het programma van de komende Vlaamse regering en verliest daarmee elke tegendraadsheid. Zijn weigering echter om eer te betuigen aan de mensen die zich indertijd met lijf en leden en soms ook hun leven hebben ingezet om er voor te zorgen dat wij vandaag nog steeds in vrijheid en relatieve welvaart leven, is van een totaal andere orde. Die vrede en welvaart is er niet gekomen door met een Vlaamse vlag te zwaaien, maar is afgedwongen met bloed, zweet en tranen van landgenoten en soldaten uit de vier windstreken. D’Haese dreigt met zijn afwezigheid op deze viering de indruk te wekken dat hij een wereld zonder bevrijding helemaal niet zo erg zou vinden. Hij vergeet daarbij dat zijn afwijkend gedrag onder de toenmalige bezetter en waarmee hij vandaag dankzij diezelfde bevrijding moeiteloos wegkomt, hem waarschijnlijk in een of ander concentratiekamp zou hebben doen belanden. Een keer per jaar 15 minuten acte de présence geven om die offers te herdenken is met die gedachte in het achterhoofd niet teveel gevraagd, zelfs van een overtuigde N-VA-er. Dat moet ook Bart De Wever zelf gedacht hebben toen hij, misschien niet met volle overtuiging dat kan, in elk geval wel aanwezig was op een gelijkaardige viering in Antwerpen.
In tijden waarin de polarisatie in de gemeenschap hoogtij viert past het een burgemeester die om de haverklap beweert dat hij de burgervader van iedereen wil zijn, om een verbindende rol te spelen en niet door zijn balorig gedrag de verdeeldheid verder aan te wakkeren. Dat geldt trouwens ook voor alle afwezige schepenen die, ongetwijfeld geleid door een directieve van de burgemeester, evenzeer in geen velden of wegen te zien waren op die 7de september. En daarbij hoort ook een “ge moest beschomt zen” voor de onnoemelijk zwakke oppositie in deze stad die op geen enkel moment aanstoot nam aan de afwezigheid van D’Haese. Een burgemeester heeft net zoals elke burger natuurlijk recht op een eigen mening en mag die ook op tijd en stond openbaar uiten. Maar op sommige momenten moet hij zijn ambt laten voorgaan en de vertegenwoordiger zijn van alle Aalstenaars ongeacht hun politieke of ideologische voorkeur. Een burgemeester moet in de eerste plaats kunnen verbinden over ideologische grenzen heen. Staatsmanschap vereist ongetwijfeld vele eigenschappen, maar de bereidheid om op bepaalde momenten politieke en ideologische grenzen te overstijgen is daar ongetwijfeld een van. Daarbij denk ik onwillekeurig aan het duo Mitterrand-Kohl die in 1984 hand in hand de gesneuvelden op het slagveld van Verdun eerden, als universeel voorbeeld van vergeving en grootsheid in nederigheid. Alhoewel ik bij Christoph D’Haese niet direct aan staatsmanschap denk, zou het hem toch passen om in dit historisch moment inspiratie te zoeken voor een meer verbindende houding. Zijn weinig respectvolle afwezigheid, zeg maar vlucht, op 7 september en tal van eerdere uitspraken waarbij hij met de voeten vooruit de allochtone gemeenschap schoffeerde, zullen wel met instemmende hoofdknikjes op het terras van café Safir of de spionkop van Eendracht Aalst worden onthaald, maar gelukkig zijn er nog tal van Aalstenaars die daar geen boodschap aan hebben. In die zin moet het mij van het hart dat hij die dag tijdens zijn ode aan de kunst in Marie’s Beeldentuin in elk geval niet mijn burgemeester was.
Discussions — No responses yet