Het Aalsters realiteitenkabinet

Het zijn zware tijden voor mijn stad. Er ging de laatste weken geen dag voorbij of Aalst kwam op de voorpagina’s terecht van gazetten die normaal gezien slechts vanaf pagina 14 of verder nog, oog voor deze stad hebben. Dat er in de onderwerpen en de berichtgeving daarover weinig of geen positief nieuws te rapen viel, mag gezien de weinig benijdenswaardige reputatie die Aalst al decennia achter zich aan sleept, geen verwondering wekken. Een normaal mens denkt bij al dat onheil automatisch aan moord en brand, maar deze keer was het al of niet vermeend racisme, politieke wraak en gebrekkig bestuur die de commotie veroorzaakten die tot vandaag voor deining zorgt. Wie dacht dat “de kracht van verandering” die al jaren door Vlaanderen waait, ook hier schoon schip zou maken met oude vormen en gedachten, werd door de recente gebeurtenissen in onze contreien, hard met de neus op de feiten gedrukt. Deze stad heeft een lange traditie van bestuurscolleges met de dienstdoende burgemeester op kop, van “zotten Biskop” tot  mevr. Uyttersprot, die geen enkele kans onbenut lieten om zichzelf belachelijk te maken en door de nationale pers door de mangel te worden gehaald. Ze zadelden Aalst als dusdanig met een imago op dat overal te lande  steevast op gefronste wenkbrauwen en een monkellach werd onthaald. Zij die geloofden en niet in het minst ikzelf dat een nieuw bestuur en een aantal in het oog springende megaprojecten de weeë geur van marginaliteit zouden doen verdwijnen, kunnen sinds kort die droom opbergen, want ook het huidige college, nogmaals met de burgemeester op kop, bakt er niets van en duwt om tal van redenen ons belabberd imago zo mogelijk nog verder de dieperik in.

De onverkwikkelijke UNESCO-saga heeft ondertussen haar beslag gekregen doordat ons Carnaval niet langer als immaterieel cultureel erfgoed door het leven kan gaan. De vermelding die 10 jaar geleden hier ter stede op luid gejuich werd onthaald, werd ons afgenomen wegens flagrant antisemitisme, een drastisch besluit waarmee ik net als de meeste Aalstenaars het grondig oneens ben.  Want alhoewel ik niemand van de belaagde carnavalsvereniging persoonlijk ken, laat staan dat ik in hun hoofd kan kijken, twijfel ik er geen moment aan dat hun uitbeelding noch racistisch noch antisemitisch bedoeld was. Waarbij wel meteen moet worden opgemerkt dat bepaalde joodse stereotype cartoons, exclusief te vinden zijn in bepaalde publicaties zoals “Der Stürmer”, het lijfblad van de Nazi’s tijdens WO II, of vandaag sporadisch opduiken in ultra-rechtse rioolblaadjes. Dus dat een of meer der betrokken carnavalisten een stiekeme liefhebber is van dit soort pers valt ook niet helemaal uit te sluiten. Terecht of onterecht, antisemitisch of niet, het blijft verbazingwekkend hoe heel deze onverkwikkelijke geschiedenis doortrokken is van ongepaste polarisatie, verkeerde conclusies en stuitende hypocrisie van alle betrokken partijen, en waar de juiste toon en dito reacties even zeldzaam zijn als allochtone Aalstenaars in de stoet.

Dat akkefietje met UNESCO hebben we voor een groot deel te danken aan het Forum voor Joodse Organisaties dat eerst klacht indiende bij UNIA, en daarna ook niet naliet het vuurtje brandend te houden zodat ook UNESCO Aalst onder de loep nam en uiteindelijk veroordeelde. Het is natuurlijk volstrekt begrijpelijk dat de modale joodse medemens brutaal herinnerd wordt aan het leed dat hen werd aangedaan tijdens  de holocaust bij het zien van de Aalsterse karikaturen. Zoals altijd komen excuses hoe welgemeend ze ook mogen zijn, daarbij steeds te laat en zijn nooit een afdoende balsem voor de opengereten wonden. De verontwaardiging bij het Forum echter is op zijn zachtst gezegd zeer selectief, want bij die organisatie is het ene leed duidelijk het andere niet. Waar het Forum niet nalaat bij monde van hun voorzitter H. Knoops het opgeheven vingertje boven te halen, telkens ze vinden dat de joodse gemeenschap te kort wordt gedaan, blijft het oorverdovend stil wanneer thuisstaat Israël weer eens de internationale verdragen schendt, land inpikt van het Palestijnse volk of hen op andere manieren de duvel aandoet. Nu weet ik ook wel dat antisemitisme niet moet verward worden met antizionisme en dat de staat Israël niet kan gelijkgesteld worden met het joodse volk of hun religie, maar dat maakt het stilzwijgen van het Forum in deze niet minder frappant. Joods Actueel, de spreekbuis van de joodse gemeenschap in dit land bewoog recent nog hemel en aarde om de uitreiking van de Vredesprijs van Pax Christi aan Brigitte Herremans in de Kazerne Dossin tegen te houden. Mevrouw Herremans was namelijk volgens de joodse scherpslijpers met hoofdredacteur Freilich op kop, als mensenrechtenactiviste iets te kritisch voor de staat Israël en dat maakte haar aanwezigheid, laat staan huldiging in de Kazerne voor hen onmogelijk. Waarmee bewezen wordt dat de omschrijvingen jood en onverdraagzame lul af en toe wel toepasselijk zijn op dezelfde persoon.

Van zijn kant dan weer bewees onze burgemeester tijdens zijn recentste passage in De Afspraak, dat hij voor niemand en zeker niet voor onze joodse vrienden van het Forum, moet onderdoen als het gaat om het verkopen van inconsistent geleuter. In een en hetzelfde interview slaagde hij er in om enerzijds de zo gezegde autocensuur van de Aalsterse carnavalisten te roemen als het gaat om het uitbeelden van het Delhaize drama, en anderzijds Aalst af te schilderen als het mekka van de vrije meningsuiting als het gaat over het persifleren van joden. Ik ben geen filosoof laat staan onderlegd in de Socratische logica, maar die twee begrippen lijken mij incompatibel, of anders gezegd ” ofwel est ’t ien ofwel est ’t ander ein kammeroot Dozje”. Goed op dreef gekomen had hij het in datzelfde programma  even later over zijn reisje naar het UNESCO hoofdkwartier , waar hij samen met JJ De Gucht, valiezendrager van dienst die dag, ons Carnaval trachtte te verdedigen. Lovenswaardig alleszins, ware het niet dat hij daar met een recent verschenen rapport van UNIA als argument à décharge uitpakte, waarin Aalst Carnaval en de uitbeelding in kwestie in het bijzonder min of meer van antisemitisme werden vrijgepleit. Dat de NV-A, zijn eigen partij dus, hier te lande UNIA als organisatie wil ontbinden, zal hij in Parijs net als in De Afspraak  zelf wel wijselijk verzwegen hebben.

Tijdens dat programma zelf, maar ook al daarvoor en ook erna herhaalde D’Haese op het gênante af  dat hijzelf noch de Stad Aalst, noch haar bewoners antisemitisch of racistisch waren. Een waarheid als een koe, ware het niet dat niemand ooit het tegendeel beweerd heeft. Aalst is natuurlijk op zichzelf niet racistisch maar er loopt wel veel volk rond dunkt mij, dat reikhalzend uitkijkt naar de dag dat het voorzien van koppelriem, leren laarzen en zwart hemd door de stad kan marcheren.  Het valt toch niet te ontkennen dat er in Aalst net als in de rest van Vlaanderen, op racisme gestoeld gedachtegoed en wat daar aan uiterlijk vertoon mee samenhangt, aan een opmars bezig is.  En dat het probleem nu net ligt in het ontkennen van die onderstroom en de weigering om de daarmee gepaard gaande problemen te benoemen en aan te pakken. Als de gelegenheid zich voordoet, doet D’Haese zelfs het tegenovergestelde en giet integendeel olie op het vuur door overhaaste en ondoordachte uitspraken die ons geen millimeter vooruit helpen. Onze burgemeester kan nog zoveel rond bazuinen dat Aalst de charmantste stad is van Vlaanderen, maar als in cultuurcentrum De Werf een door een ex-carnavalsprins gezongen walgelijk racistisch lied  door een voltallig publiek op staand applaus wordt onthaald, of als ik sommige misselijkmakende reacties lees op het recente ongeluk waarbij een allochtone jongeling het leven verloor bij de Tereos parking, moet men mij niet komen wijsmaken dat in Aalst geen racistische tendensen aanwezig zijn. Dat en niets anders is de realiteit in Aalst.

De valiezen uit Parijs waren pas uitgepakt of het was het weer prijs in de Ajuinenstad. Het al lang sluimerend conflict tussen schepen Uyttersprot en de rest van het schepencollege bereikte een hoogtepunt toen Ilse weigerde de besparingen voorzien in het nieuwe meerjarenplan goed te keuren. Dat die besparingen in hoofdzaak het sport-, jeugd- en recreatiebeleid van de stad viseerden, allen bevoegdheden van schepen Uyttersprot, wou ze niet over haar kant laten gaan. De in zijn gat gebeten D’Haese was het aanhoudend naar zijn zeggen “stokken-in-de-wielen-steken” van Ilse beu, en vond er niets beter op dan al haar bevoegdheden als schepen te ontnemen. Nu ben ik niet op de hoogte van de intriges die zich op de hoogste verdiepingen van het Administratief Centrum afspelen, en weet ik ook wel dat mevrouwUyttersprot af en toe rare sprongen kan maken, maar deze dictatoriaal opgelegde blamage verdient niemand. Collega- en partijgenote Buelens die het meerjarenplan wel goedkeurde en meteen haar ontslag bij CD&V indiende om als onafhankelijke  te zetelen, diende Ilse daarmee de ultieme en typische CD&V-dolksteek toe.  De CD&V is daarmee na de sp.a en zijn eigen VLD, de derde partij die door D’Haese uit elkaar wordt gespeeld. A. Van de Steen en D. Casaer kozen indertijd om hun partij te verlaten om mee te stappen in een rechts bestuur, waarmee ze meteen ook hun politieke doodvonnis tekenden. Katrien Buelens lijkt nu dezelfde keuze te maken, tenzij haar NV-A partijkaart al klaar ligt natuurlijk. De overstap van mevr. Buelens betekent ook dat ons Schepencollege de facto bestaat uit 4 overlopers, één kaltgestellte en 4 standvastigen, allerminst een fraai beeld. Als klap op de vuurpijl werden deze week ook de medewerkers van mevrouw Uyttersprot ontslagen. Twee vaste en twee tijdelijke bedienden die niets met de hele zaak te maken hebben, krijgen als slachtoffer van onderlinge vetes en politieke rancune aldus een bijzonder wrang kerstcadeau van de stad waar ze jaren voor gewerkt hebben. De hypocrisie van dit schepencollege die werkgelegenheid gebruikt om de Tereos-anomalie een hand boven het hoofd te houden en anderzijds zelf mensen zonder pardon op straat zet, is ongezien. Dat en niets anders is vandaag de Aalsterse realiteit.

Daarmee zijn we meteen bij het Tereos-drama aanbeland als voorlopig sluitstuk van de voorbije horrorweken. De levensdraad van de jonge Celio werd daar op weg naar school abrupt doorgeknipt door een manoeuvrerende vrachtwagen. Een tragisch ongeluk waarbij geen enkele rechtstreeks betrokkene schuld treft, maar waar wel onrechtstreeks schuldigen kunnen worden aangewezen. Een ongeluk waarvan elke Aalstenaar wist dat het eens moest gebeuren, behalve diegenen die het het meest van al zouden moeten weten en dat ook, niet dat we er fier op zijn,  op deze bladzijden werd voorspeld. De tranen van de familie waren nog niet opgedroogd of de politici die deze stad in het verleden hebben bestuurd en zij die vandaag het stuur in handen hebben, tuimelden over elkaar heen om hun leedwezen uit  drukken. Oude verordeningen, gemeenteraadsbesluiten, wetteksten en andere curiosa werden vanonder het stof gehaald om aan te tonen dat elk van hen in het verleden geprobeerd had iets aan die onzalige toestand te veranderen. Waarbij ze allen voorbij gingen aan het simpele feit dat de economische activiteiten en het daarbij horend vrachtverkeer die met dit bedrijf samengaan op geen enkele manier thuis horen in eender welk stadscentrum, en dat niemand van hen dat ooit expliciet aan de orde heeft gesteld. Van rood tot groen, van blauw tot geel, allen hebben ze dit bedrijf jarenlang alle faciliteiten verleend waar het om vroeg, in naam van de werkgelegenheid, inkomsten voor de stad en de zogenaamde historische verbondenheid met Aalst. Dat daar ooit ongelukken moesten gebeuren stond als een paal boven water en toch keek elke beleidsmaker nu en in het verleden steevast de andere kant op. Het is in die optiek bijzonder wrang dat nu de jonge Celio daar om het leven kwam, er op een paar weken tijd een omheining kan worden geplaatst en het vrachtverkeer kan worden in overeenstemming gebracht met de schooluren. Beter dat dan het wegkijken uit het verleden, maar dat neemt niet weg dat onze burgemeester het nodig vond om hen die dachten dat de geesten eindelijk waren wakker geschud, brutaal met de voeten op de grond te plaatsen. Met zijn uitspraak dat hij moet rekening houden met “de harde economische realiteit”, bewijst hij dat ondanks een modern gebouw hier en daar en volgehouden hoerageroep over hoe charmant deze stad wel is, in feite alles bij hetzelfde is gebleven sinds de textielbaronnen uit de tijd van Daens de schouders ophaalden toen weer een kind onder de weefgetouwen verminkt werd of het leven verloor. Spijtig genoeg is ook dat realiteit in Aalst.

In die bewuste aflevering van De Afspraak weigerde een andere genodigde, de actrice Halina Reijn wiens partner joods is, aan tafel te zitten met een burgemeester die ze in een vlaag van hysterie als antisemitisch catalogeerde. Een paar dagen later was het de beurt aan Tom Lanoye in Humo, Lucas Van der Taelen in De Standaard en nog een paar andere gezaghebbende scribenten om zich vrolijk te maken over de communicatieve vaardigheden van D’Haese. Nu kan u van Reijn-met-de lange-tenen, Tom en Lucas denken wat u wil, maar het valt te vrezen dat hun bijtende en terechte kritiek het imago van deze stad nog wat dieper heeft geblutst dan al het geval was en dat het licht dat sommigen aan het eind van de tunnel meenden te ontwaren, niets meer was dan een zwerm “vinkmoikes” op zoek naar een uitweg. En of wij Aalstenaars nu willen of niet, ook dat is realiteit.

Marie’s Beeldentuin

Onze burgemeester Christoph D’Haese liet in De Standaard van 18 september optekenen dat hij op uitnodiging van de UNESCO in Parijs een pleidooi had gehouden voor “het recht op vrije meningsuiting, spot en satire”. Dit als verdediging om het vermeende racistisch karakter van bepaalde uitbeeldingen tijdens de Aalsterse Carnavalstoet te weerleggen en zo ons statuut van Cultureel Werelderfgoed te behouden. Waarvoor onze oprechte hulde en dank, maar zijn verdediging in een breder perspectief bekijkend, ga ik er van uit dat hij mij de volgende regels niet ten kwade zal duiden.

Op 7 september opende in Gallerij (sic) Marie’s Beeldentuin een tentoonstelling met de originele naam “Uitzonderlijke Tentoonstelling”. Dat de vlag niet altijd de lading dekt blijkt uit het artistieke aanbod dat Marie in haar bijzondere tuin voor dit evenement samen bracht. Met alle respect voor de kunstenaars zelf, maar een selectie uit het werk van Kobe, Sabin, Marieke van Gulik en anderen, kan zelfs met de beste wil van de wereld allesbehalve grensverleggend worden genoemd. Op de website van Marie zelf staat te lezen dat ze “kunst ervaart en beleeft vanuit haar buikgevoel”. Wat mij betreft een vertrekpunt als een ander om een galerie uit de potgrond te stampen. Ik ken best wel wat mensen die vanuit dezelfde attitude zeer verstandige en leerrijke uitspraken over kunst doen die ik vaak hoger inschat dan het hoogdravend maar nietszeggend gewauwel dat in menige galerie te horen valt. Of Marie daar ook toe behoort doet hier niet ter zake, maar ik geef alvast mee dat ik daar persoonlijk toch mijn twijfels over heb.

Dat neemt niet niet weg dat andere en hoger op de maatschappelijke ladder gepositioneerde lui als ikzelf daar duidelijk een andere mening over hebben.  Bijvoorbeeld onze eerder geciteerde burgemeester, die ondanks zijn zeer drukke agenda toch tijd kon vrijmaken om de “Uitzonderlijke Tentoonstelling” van een inleidend woord te voorzien. Op zichzelf niets mis mee natuurlijk, Kobe, Sabin en Marieke kunnen er zich maar voordeel mee doen, ware het niet dat op krek dezelfde dag in Aalst de stad waar hij burgervader is, de 75-jarige bevrijding van de Duitse bezetter werd gevierd. Het Verbond van Vaderlandslievende Verenigingen dat traditiegetrouw deze herdenking verzorgde, reageerde met een beleefd maar ook gelaten “wij zijn het ondertussen gewend” op de afwezigheid van burgemeester D’Haese. Waarmee ze meteen ook meegaven dat ze zijn afwezigheid al ingecalculeerd hadden, want Christoph stuurt al jaren zijn kat naar dit evenement. Als bij wonder is er elk jaar wel iets anders te doen waar zijn aanwezigheid een absolute vereiste tot welslagen is. Dit jaar liet hij zich verontschuldigen met de mededeling dat zijn aanwezigheid op het feestje in de Beeldentuin niet alleen onontbeerlijk was voor de bevordering van het Aalsterse cultuurleven, maar ook al lang voordien ingecalculeerd.

Een excuus dat even ongeloofwaardig als kinderachtig klinkt, als men weet dat Aalst werd verlost van de  Duitse bezetter op 3 september 1944 en dat dit heuglijk feit elk jaar op die datum of in de dagen daaromheen wordt herdacht. Ik  kan verkeerd zijn want ik was er zelf niet bij, maar mij lijkt de veronderstelling dat in de dagen of weken voor de viering van de bevrijding men op de bovenste verdieping van het Administratief Centrum koortsachtig gezocht heeft naar een alternatieve bezigheid, dichter bij de waarheid ligt. Onze burgemeester is er als de dood voor om in de buurt van een Belgische vlag te worden gezien en om dat te vermijden lijkt gelen excuus te ver gezocht. Dat hij als N-VA burgemeester onze driekleur aan het stadhuis laat weghalen of zoals andere N-VA mandatarissen een tricolore sjerp zou inruilen voor een zwart-geel model, valt rekening houdend met zijn politieke voorkeur nog enigszins te begrijpen. Het flamingantisme van D’Haese is hoe dan ook vrij recent, want oudere lezers zullen zich ongetwijfeld nog herinneren dat zijn politieke carrière zich voor het grootste deel in het liberale huis heeft afgespeeld. Kwatongen beweren zelfs dat er ten huize D’Haese ten tijde dat Christoph nog een knaapje was, regelmatig een mondje Frans werd gesproken.

Paulus van Tarsus was voor hij als apostel Paulus bekend raakte, een van de meest gevreesde vervolgers van de vroege christenen. Aan het hoofd van een Romeinse legerschaar werd hij op weg van Jeruzalem naar Damascus waar hij jacht wou maken op de plaatselijke volgelingen van Jezus, van zijn paard getaserd door een stroomstoot van een bijzonder boze Allerhoogste. Door dit voorval met blindheid geslagen zag hij enkele dagen later letterlijk en figuurlijk het Licht en werd hij van de weeromstuit één van de meest fervente uitdragers van het christendom. Pakweg 2000 jaar later vielen bij Christoph D’ Haese weliswaar iets minder spectaculair, ook de schellen van de ogen toen hij in de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen het liberale lijsttrekkerschap door de neus geboord zag door J.J. De Gucht. Die had het ondanks zijn politiek gezien piepjonge leeftijd toch al tot Vlaams parlementslid en gemeenschapssenator geschopt. J.J. werd door vader Karel met een mix van nepotisme en dwangmatigheid aan het hoofd van de partij geplaatst, waardoor Christoph niettegenstaande zijn zoals dat heet “jarenlange inzet voor de partij”, elke kans op de burgemeesterssjerp kon vergeten. Uit pure en in alle eerlijkheid terechte (Franse?) colère wegens dit staaltje van pure judasserij wierp hij de blauwe mantel af die hij vanaf het begin van zijn politieke carrière had gedragen, en verving die nog voor de verkiezingen door een leeuwenvlag. Dat bleek een meesterzet te zijn want zoals te verwachten was, haalde de N-VA nu met D’Haese aan het hoofd, in die verkiezingen een monsterscore en mocht met Christoph meteen de nieuwe burgemeester leveren.

In tegenstelling tot het verhaal van Paulus waar de protagonist van vervolger overstapt naar de vervolgden is dat in de politiek onbestaand. Daar waar niemand nog opkijkt van de zoveelste kampwissel biedt de nieuwe politieke thuishaven steeds een beter uitzicht op succes. Nooit kiest men bij een politieke overstap voor een partij die het in de peilingen slechter doet of waar de kansen op verkiezing minder rooskleurig zijn. En dat geeft te denken want indien de overstap vooral ideologisch getint was zoals zo dikwijls wordt beweerd, mag men statistisch veronderstellen dat af en toe ook wel eens de mindere kant zou worden gekozen. Niet dus, wat natuurlijk de veronderstelling dat het vooruitzicht op persoonlijke verrijking er meer mee te maken heeft iets plausibeler maakt, alhoewel dat steeds door de betrokken partijen in alle toonaarden wordt ontkend.  Er mag redelijkerwijze worden verondersteld dat ook bij de overstap van D’Haese, zijn uitzicht op persoonlijke vooruitgang een bepalende rol speelde, waarbij zijn nieuw aangemeten Vlaams-Nationale overtuiging bijzaak was.

Juist zoals Paulus die het Licht slechts op latere leeftijd zag en daardoor de enige apostel die Jezus niet persoonlijk gekend heeft, een buitenbeentje was binnen de apostolische congregatie, is ook D’Haese een late bekeerling. Late bekeerlingen willen dikwijls hun gebrek aan “mileage” binnen de groep waartoe ze horen, goedmaken door een overmatig enthousiasme te etaleren. Zoals Paulus die zijn late roeping dacht te moeten compenseren met donderpreken waarin een meer dan strikte geloofsbelijdenis werd gepropageerd, worden ze katholieker dan de paus. Politici zoals D’Haese kunnen hun ideologische overtuiging uitdragen in het parlement.  Maar moest het heil van de Vlaamse zaak van Christoph’s inspanningen afhangen, zou ze beter naar andere voorvechters zoeken want in zijn parlementair werk valt daarover weinig of niets terug te vinden. Een overzicht van zijn parlementaire activiteit in de periode 2014-2019, zijn eerste legislatuur als Volksvertegenwoordiger in het federale parlement, leert ons dat hij uitsluitend rond justitie werkt, wat als jurist op zich niet zo verwonderlijk is natuurlijk. Maar waar hij lokaal veruit de meeste media aandacht opeist, blijft hij in het parlement zwijgen als een graf. In dat zesjarige mandaat valt er geen enkele interpellatie en valt slechts 1 mondelinge vraag te noteren. Hij stelt daarentegen wel 68 schriftelijke vragen, zoals gezegd voornamelijk juridisch getint. Niet slecht denk je dan, maar als je weet dat het gemiddelde per parlementslid een goede 200 bedraagt, is dat geen prestatie om over naar huis te schrijven. Niet dat parlementair werk per definitie staat of valt met interpellaties en mondelinge tussenkomsten, maar het verschil tussen zijn zwijgzaamheid in het parlement en zijn dikwijls onoordeelkundige mondelinge interventies op het lokale vlak is toch opmerkelijk. Eric Van Rompuy beweerde indertijd dat de helft van ons parlement overbodig was. U mag zelf oordelen in welke helft onze burgemeester volgens Eric zou thuishoren.  De Aalstenaar ligt er evenwel niet wakker van, want zijn relatief gezien beperkte parlementaire activiteit leverde hem toch maar een flinke 30.000 voorkeurstemmen op.

Als het op het nationale vlak niet wil lukken zal ik mijn Vlaamse duit wel lokaal in het zakje doen moet D’Haese gedacht hebben toen hij bij zijn eerste  mandaat als burgemeester de Belgische vlag liet weghalen aan het Stadhuis. Op zichzelf een weinig inventieve ingreep die eerder als een kwajongensstreek kan bestempeld worden en hier en daar ook door andere N-VA politici wordt toegepast, en het dragen van een Vlaamse burgemeesterssjerp in plaats van een Belgische maakt binnenkort deel uit van het programma van de komende Vlaamse regering en verliest daarmee elke tegendraadsheid. Zijn weigering echter om eer te betuigen aan de mensen die zich indertijd met lijf en leden en soms ook hun leven hebben ingezet om er voor te zorgen dat wij vandaag nog steeds in vrijheid en relatieve welvaart leven, is van een totaal andere orde. Die vrede en welvaart is er niet gekomen door met een Vlaamse vlag te zwaaien, maar is afgedwongen met bloed, zweet en tranen van landgenoten en soldaten uit de vier windstreken. D’Haese dreigt met zijn afwezigheid op deze viering de indruk te wekken dat hij een wereld zonder bevrijding helemaal niet zo erg zou vinden. Hij vergeet daarbij dat zijn afwijkend gedrag onder de toenmalige bezetter en waarmee hij vandaag dankzij diezelfde bevrijding moeiteloos wegkomt, hem waarschijnlijk in een of ander concentratiekamp zou hebben doen belanden. Een keer per jaar 15 minuten acte de présence geven om die offers te herdenken is met die gedachte in het achterhoofd niet teveel gevraagd, zelfs van een overtuigde N-VA-er. Dat moet ook Bart De Wever zelf gedacht hebben toen hij, misschien niet met volle overtuiging dat kan,  in elk geval wel aanwezig was op een gelijkaardige viering in Antwerpen.

In tijden waarin de polarisatie in de gemeenschap hoogtij viert past het een burgemeester die om de haverklap beweert dat hij de burgervader van iedereen wil zijn, om een verbindende rol te spelen en niet door zijn balorig gedrag de verdeeldheid verder aan te wakkeren. Dat geldt trouwens ook voor alle afwezige schepenen die, ongetwijfeld geleid door een directieve van de burgemeester, evenzeer in geen velden of wegen te zien waren op die 7de september. En daarbij hoort ook een “ge moest beschomt zen” voor de onnoemelijk zwakke oppositie in deze stad die op geen enkel moment aanstoot nam aan de afwezigheid van D’Haese. Een burgemeester heeft net zoals elke burger natuurlijk recht op een eigen mening en mag die ook op tijd en stond openbaar uiten. Maar op sommige momenten moet hij zijn ambt laten voorgaan en de vertegenwoordiger zijn van alle Aalstenaars ongeacht hun politieke of ideologische voorkeur. Een burgemeester moet in de eerste plaats kunnen verbinden over ideologische grenzen heen. Staatsmanschap vereist ongetwijfeld vele eigenschappen, maar de bereidheid om op bepaalde momenten politieke en ideologische grenzen te overstijgen is daar ongetwijfeld een van. Daarbij denk ik onwillekeurig aan het duo Mitterrand-Kohl die in 1984 hand in hand de gesneuvelden op het slagveld van Verdun eerden, als universeel voorbeeld van vergeving en grootsheid in nederigheid. Alhoewel ik bij Christoph D’Haese niet direct aan staatsmanschap denk, zou het hem toch passen om in dit historisch moment inspiratie te zoeken voor een meer verbindende houding. Zijn weinig respectvolle afwezigheid, zeg maar vlucht, op  7 september en tal van eerdere uitspraken waarbij hij met de voeten vooruit de allochtone gemeenschap schoffeerde, zullen wel met instemmende hoofdknikjes op het terras van café Safir of de spionkop van Eendracht Aalst worden onthaald, maar gelukkig zijn er nog tal van Aalstenaars die daar geen boodschap aan hebben. In die zin moet het mij van het hart dat hij die dag tijdens zijn ode aan de kunst in Marie’s Beeldentuin in elk geval niet mijn burgemeester was.

Over krekels en mieren

Een goede 2.500 jaar geleden schreef de Griekse dichter Aesopus een reeks fabels bij elkaar, vandaag nog steeds gekend als de Aisopische fabels of de Aesopica. Daarin voert hij als hoofdpersonages allerlei dieren op die zich echter als mensen gedragen. De verhalen waren in de eerste plaats bedoeld om volwassenen een ethische leidraad te bieden, maar werden vanaf de renaissance meer en meer gebruikt in de opvoeding van kinderen voor wie ze tot vandaag populair leesvoer blijven. Iedereen kent wel het verhaal van de krekel en de mieren, waarschijnlijk de meest populaire fabel uit de reeks. Daarin wordt een krekel wandelen gestuurd door een immer hardwerkende kolonie mieren, bij wie hij halfdood van honger en ontbering om wat eten kwam smeken. Niet zonder enig leedvermaak, aan fabels zit dikwijls een onbarmhartig kantje, maakten de mieren de krekel er attent op dat terwijl hij de zomer lang had gezongen en gedanst,  de vooruit kijkende mieren een voorraad voor komende magere tijden opbouwden. Eerste les van dit verhaal is ongetwijfeld dat werken loont, maar de lezer wordt er ook fijntjes op gewezen dat het appeltje-voor-de-dorst verhaal het steeds haalt op blind potverteren en het “après nous le déluge”  van Madame de Pompadour.

Niet zo lang geleden moest ik onwillekeurig aan deze levenslessen denken toen ik las dat onze nieuwbakken Schepen van Financiën, Matthias de Ridder, aankondigde dat de opeenvolgende projecten  van de voorbije en huidige legislatuur, de stadskas zo grondig hadden geplunderd dat strenge maatregelen noodzakelijk waren om verder onheil te voorkomen. De kosten verbonden aan het nieuwe crematorium, Utopia, de ondertunneling  aan de Siesegemkouter, het nieuwe zwembad, de heraanleg van het Werfplein, het Administratief Centrum, de opwaardering van de Stationsbuurt en hier en daar nog een kleinigheid wegen dermate zwaar dat de schuldenlast per Aalstenaar op 5 jaar tijd gestegen is van 628 naar 1724 euro. Een verdriedubbeling van de schuldenlast, die de Aalstenaar nog lang zal meedragen want het gaat hier grotendeels over langlopende leningen. Daarmee doen we het eigenlijk nog niet zo slecht, want uit de officiële gegevens blijkt dat enkel centrumsteden als Brugge en Turnhout een lagere schuldenlast hebben, terwijl de Mechelse schuldenlast zelfs 3 maal hoger is dan de Aalsterse.  “Aalst is lang in het verleden blijven hangen en had een merkbare achterstand opgelopen tegenover de andere centrumsteden”, volgens Schepen Van Overmeire, die het Aalst van pakweg tien jaar geleden omschrijft als een ‘Charleroi aan de Dender’, een stad waar oude vervallen industriegebouwen het uitzicht domineren. Dat is natuurlijk een waarheid als een koe, de vraag is echter of al die projecten Aalst zullen verlossen van het miserabele beeld dat deze stad historisch meesleurt. En even belangrijk welke de oplossingen zijn die het stadsbestuur in het verschiet stelt om die schuldenlast beheersbaar te houden.

Hoe men het ook draait of keert en ondanks alle recente investeringen wordt de Aalsterse skyline en het meer aardse stadsbeeld vandaag nog steeds gedomineerd door de Tereos Siral site. Daar zal de komende jaren weinig verandering in komen getuige de recent moeiteloos verkregen uitbatingsvergunningen, waardoor we de komende jaren met dit industriële gedrocht zullen opgescheept blijven. Zeker, Utopia en het nieuwe crematorium zijn niet alleen architecturale voltreffers, op tijd en binnen het vooropgestelde budget uitgevoerd en zonder meer een aanwinst voor deze stad en haar bewoners. Het Administratief Centrum levert de Aalstenaar ongetwijfeld een vlottere dienstverlening op, maar wordt daarentegen voor een periode van 9 jaar gehuurd voor minimum 640.000 euro per jaar, terwijl de inrichting de stad voordien al een dikke 12 miljoen had gekost. Schotte is een indrukwekkend project, maar het zou interessant zijn om te weten hoeveel Aalstenaars er eigenlijk gebruik van maken en misschien een vraag voor de komende gemeenteraad.We zijn nu wel de trotse bezitters van het grootste overdekte sportcomplex in Vlaanderen, maar anderzijds blijft het zoeken naar een voor iedereen toegankelijk, goed onderhouden sportveld in het centrum van de stad waar kinderen risicoloos kunnen ravotten of sporten.  De ondertunneling aan de Siesegemkouter heeft ongetwijfeld voor een betere doorstroming van het autoverkeer gezorgd, maar samen met de andere werken uitgevoerd in het kader van het mysterieuze “mobiliteitsplan” zijn de baten voor de zwakkere weggebruikers in deze stad onbestaand. Ondanks de aanleg van nieuwe fietspaden of wat daar moet voor doorgaan en fietssuggestiestroken in alle kleuren van de regenboog is het aantal verkeersslachtoffers bij fietsers de laatste 10 jaar gestegen van 0.8 tot 1.3/10.000 inwoners, terwijl datzelfde cijfer berekend over het gehele Vlaamse gewest stabiel gebleven is. Fietsen is en blijft in deze stad een levensgevaarlijke bezigheid en het aanleggen van een veilig fietspad een schier onmogelijke opdracht. En dat terwijl de stad blijft inzetten op het aantrekken van nog meer auto’s in het centrum, getuige de plannen om nog een ondergrondse parkeergarage aan te leggen op het Esplanadeplein. Het vernieuwde stationsbuurt blijft ondanks alle artistieke ingrepen een weinig opwekkend welkom bieden aan de treinreiziger die in Aalst halt houdt en de met groot feestgedruis aangekondigde renovatie van de Tragel site dreigt door buurtprotest voor onbepaalde tijd te worden uitgesteld.

Het uiteindelijke nut van al deze investeringen blijft terecht of onterecht eerder twijfelachtig maar hun effect op de huidige en komende stadsbegrotingen is dat des te minder. Onze nieuwbakken jonge en daardoor onervaren te noemen Schepen van Financiën staat voor de zware taak het financiële schip in veiliger wateren te loodsen, waardoor zijn aanstelling in het nieuwe College op het eerste gezicht een vergiftigd geschenk lijkt te zijn. De recente cijfers deden hem in elk geval in een neoliberale kramp schieten door de efficiëntie van de overheid in vraag te stellen,  een euvel waar wel meer kleine en grote zelfstandigen last van hebben. Matthias De Ridder die zichzelf een liefhebber van een slanke overheid noemt, denkt de oplossing te hebben gevonden in een doorgedreven privatisering van onze stadsdiensten onder het motto “wat de privé al doet, moet de stad niet doen”. Dat het afslanken van de openbare dienstverlening al jarenlang bovenaan de canon van de rechtse en centrum-rechtse partijen in dit land en elders resideert is niet nieuw natuurlijk, maar dat neemt niet weg dat er best wat vragen bij de effectiviteit van dit economisch model kunnen worden gesteld.

Principieel lijkt het mij voor een N-VA politicus die zweert bij een onafhankelijk Vlaanderen en de leuze “wat we zelf doen, doen we beter”, vrij contradictorisch om in één adem te pleiten voor het uit handen geven van onze gezondheidszorg, onderwijs, transport, water en energievoorziening etc.., zijnde de taken die hijzelf voor privatisering vatbaar acht (HLN juli 2019).  Er zijn wel meer hiaten te vinden in het nationalistisch discours waar we sinds de laatste verkiezing elke dag mee om de oren worden geslagen, maar in dit geval wil ik van Matthias wel eens horen hoe hij beide standpunten denkt te rijmen.

In de neoliberale logica, waar de tijd is blijven stilstaan bij “De Collega’s”, zijn overheidsbedrijven per definitie bureaucratisch, inefficiënt en slagen ze er niet in om de burger een goede prijs-kwaliteit verhouding te bieden. Een gedegen analyse van de meeste overheidsbedrijven wijst echter uit dat ze de concurrentie met het privé-initiatief best aankunnen.  De recente mondiale crisis in de bankensector, privé-initiatief bij uitstek, toont ook aan dat falen in de privésector niet zelden ten koste gaat van de samenleving. De overheid mag daarbij de lasten dragen terwijl de lusten en baten voorbehouden blijven voor het privé-initiatief. Overheidsbedrijven moeten in de eerste plaats publieke verantwoording afleggen aan de burger zelf die via de belastingfiscaliteit instaat voor hun werkingsmiddelen. Aandeelhouders daarentegen zijn in de eerste plaats gefocust op het creëren van winst en het uitbetalen van dividenden, wat niet zelden leidt zelden tot een gebrekkige dienstverlening, onvoldoende investeringen voor onderhoud, afbraak van de arbeidsomstandigheden, lagere tewerkstelling en gestegen prijzen voor de eindverbruiker. Privé aanbieders gaan daarbij steeds uit van een zuiver commerciële logica die steeds gericht is op winst, waarbij de zwakste schakels in het geheel steeds als eerste ter discussie worden gesteld.

In schrille tegenstelling tot de privatiseringsplannen die nu in het Administratief Centrum op tafel liggen zijn er wereldwijd meer en meer voorbeelden te vinden van het tegendeel, de zogenaamde hermunicipalisering of het herstel van gemeentelijk beheer na eerdere privatisering. Duitsland bijvoorbeeld liep jarenlang voorop in de privatisering van energiebedrijven, maar is daar nu grotendeels van teruggekeerd. Toen eind vorige eeuw de liberalisering van de Duitse energiebedrijven in volle opgang was, werd de energiemarkt gedomineerd door de Grote Vier (EON, RWE, EnBW en Vatenfall). Omdat die geen antwoord boden op de publieke vraag naar een duurzamer en groener energiebeleid, reageerden gemeenten en gemeenschappen door gehermunicipaliseerde energiebedrijven op te richten. De indrukwekkende omslag in Duitsland van een milieubelastend naar een groener en duurzamer energiebeleid is dus grotendeels te danken aan gemeentelijke initiatieven. Vandaag is daar ongeveer de helft van de hernieuwbare energiecapaciteit in handen is van Duitse burgers, gemeenten en coöperatieven terwijl dat in België met moeite 5% bedraagt.

In Frankrijk gaat het vooral om de watervoorziening die weer teruggaat naar de gemeenten, maar ook grote steden hebben de voordelen van een hermunicipalisering ontdekt. Ondermeer Parijs, Grenoble, Montpellier en Nice, hebben recent hun drinkwatervoorziening terug in eigen handen genomen. De prijs van het water daalde met 10 % en dat kon nog meer geweest zijn, moest men niet tot de ontdekking zijn gekomen dat de infrastructuur onder de privatisering grotendeels verwaarloosd was, met grote kosten als gevolg. Terugkeer van gezondheidszorg en maatschappelijk werk is dan weer te zien in de Scandinavische landen, maar ook in Latijns-Amerika is er een trend waarneembaar om de ten tijde van de schuldencrisis geprivatiseerde overheidsbedrijven terug in openbare handen te brengen. In Groot-Brittannië werden een paar jaar geleden een aantal geprivatiseerde spoorlijnen opnieuw gehernationaliseerd. De dienstverlening onder privébestuur bleek abominabel en investeringen in infrastructuur bleven achterwege. Na deze ingreep steeg de gebruikerstevredenheid spectaculair en werd de spoorlijn terug winstgevend, wat echter niet belette dat de regering-Cameron de spoorlijn tegen alle logica in opnieuw privatiseerde. Het PIQUE (Privatisation of Public Services and the Impact on Quality, Employment and Productivity) van de Europese Commissie, onderzocht in 2017 het effect van de privatisering op verschillende vlakken van de elektriciteit, gas en telecommunicatiesectoren van een aantal Europese landen. De conclusie was dat eventuele verhoogde productiviteit eerder een gevolg was van technologische vernieuwingen, maar niet van liberalisering of privatisering. In de ook nog onderzochte watersector en afvalverwerkende sector bleek de privatisering géén enkel effect op de productiekosten te hebben. Een ander recent rapport van het Transnational Institute (TNI), een in Nederland gevestigde internationale denktank voor progressieve politiek, een huis  waar je waarschijnlijk weinig neoliberalen zal aantreffen, traceerde 1600 bedrijven in 45 landen die de laatste jaren besloten hebben om nutsbedrijven terug in eigen handen te nemen.

Ons stadsbestuur denkt dus beter twee keer na voor ze het pad van de privatisering kiest. Het zou daarbij oneerlijk zijn om de voorbije legislatuur alle schuld van de ontspoorde stadsfinanciën in de schoenen te schuiven. Een en ander was ongetwijfeld nodig na jaren van stilstand zeg maar achteruitgang, en de projecten die de laatste jaren in onze stad werden gerealiseerd of nog in de steigers staan, zullen in hun totaliteit uiteindelijk van Aalst wel een betere stad maken, maar een doordachtzamer beleid had ongetwijfeld de schuldenlast minder hoog doen oplopen. Voor wie dit allemaal een ver-van-mijn-bed verhaal vindt nog dit: de stad St-Truiden (N-VA, CD&V en Open Vld, waar hebben we dat nog gezien?) liet in maart van dit jaar alle 25 personeelsleden van het stedelijk zwembad weten dat ze naar een andere job mochten uitkijken, nadat het in privé-handen was overgegaan. Eerder beloofde garanties werden zonder meer ingetrokken vergezeld van de raad om bij de nieuwe eigenaars te solliciteren, weliswaar onder andere voorwaarden.

Of hoe het in sommige gevallen uiteindelijk de mieren zijn die het slachtoffer worden van de onbedachtzaamheid van de krekel. Dat onze vriend Aesopus daar nooit aan gedacht heeft.