Over krekels en mieren
Een goede 2.500 jaar geleden schreef de Griekse dichter Aesopus een reeks fabels bij elkaar, vandaag nog steeds gekend als de Aisopische fabels of de Aesopica. Daarin voert hij als hoofdpersonages allerlei dieren op die zich echter als mensen gedragen. De verhalen waren in de eerste plaats bedoeld om volwassenen een ethische leidraad te bieden, maar werden vanaf de renaissance meer en meer gebruikt in de opvoeding van kinderen voor wie ze tot vandaag populair leesvoer blijven. Iedereen kent wel het verhaal van de krekel en de mieren, waarschijnlijk de meest populaire fabel uit de reeks. Daarin wordt een krekel wandelen gestuurd door een immer hardwerkende kolonie mieren, bij wie hij halfdood van honger en ontbering om wat eten kwam smeken. Niet zonder enig leedvermaak, aan fabels zit dikwijls een onbarmhartig kantje, maakten de mieren de krekel er attent op dat terwijl hij de zomer lang had gezongen en gedanst, de vooruit kijkende mieren een voorraad voor komende magere tijden opbouwden. Eerste les van dit verhaal is ongetwijfeld dat werken loont, maar de lezer wordt er ook fijntjes op gewezen dat het appeltje-voor-de-dorst verhaal het steeds haalt op blind potverteren en het “après nous le déluge” van Madame de Pompadour.
Niet zo lang geleden moest ik onwillekeurig aan deze levenslessen denken toen ik las dat onze nieuwbakken Schepen van Financiën, Matthias de Ridder, aankondigde dat de opeenvolgende projecten van de voorbije en huidige legislatuur, de stadskas zo grondig hadden geplunderd dat strenge maatregelen noodzakelijk waren om verder onheil te voorkomen. De kosten verbonden aan het nieuwe crematorium, Utopia, de ondertunneling aan de Siesegemkouter, het nieuwe zwembad, de heraanleg van het Werfplein, het Administratief Centrum, de opwaardering van de Stationsbuurt en hier en daar nog een kleinigheid wegen dermate zwaar dat de schuldenlast per Aalstenaar op 5 jaar tijd gestegen is van 628 naar 1724 euro. Een verdriedubbeling van de schuldenlast, die de Aalstenaar nog lang zal meedragen want het gaat hier grotendeels over langlopende leningen. Daarmee doen we het eigenlijk nog niet zo slecht, want uit de officiële gegevens blijkt dat enkel centrumsteden als Brugge en Turnhout een lagere schuldenlast hebben, terwijl de Mechelse schuldenlast zelfs 3 maal hoger is dan de Aalsterse. “Aalst is lang in het verleden blijven hangen en had een merkbare achterstand opgelopen tegenover de andere centrumsteden”, volgens Schepen Van Overmeire, die het Aalst van pakweg tien jaar geleden omschrijft als een ‘Charleroi aan de Dender’, een stad waar oude vervallen industriegebouwen het uitzicht domineren. Dat is natuurlijk een waarheid als een koe, de vraag is echter of al die projecten Aalst zullen verlossen van het miserabele beeld dat deze stad historisch meesleurt. En even belangrijk welke de oplossingen zijn die het stadsbestuur in het verschiet stelt om die schuldenlast beheersbaar te houden.
Hoe men het ook draait of keert en ondanks alle recente investeringen wordt de Aalsterse skyline en het meer aardse stadsbeeld vandaag nog steeds gedomineerd door de Tereos Siral site. Daar zal de komende jaren weinig verandering in komen getuige de recent moeiteloos verkregen uitbatingsvergunningen, waardoor we de komende jaren met dit industriële gedrocht zullen opgescheept blijven. Zeker, Utopia en het nieuwe crematorium zijn niet alleen architecturale voltreffers, op tijd en binnen het vooropgestelde budget uitgevoerd en zonder meer een aanwinst voor deze stad en haar bewoners. Het Administratief Centrum levert de Aalstenaar ongetwijfeld een vlottere dienstverlening op, maar wordt daarentegen voor een periode van 9 jaar gehuurd voor minimum 640.000 euro per jaar, terwijl de inrichting de stad voordien al een dikke 12 miljoen had gekost. Schotte is een indrukwekkend project, maar het zou interessant zijn om te weten hoeveel Aalstenaars er eigenlijk gebruik van maken en misschien een vraag voor de komende gemeenteraad.We zijn nu wel de trotse bezitters van het grootste overdekte sportcomplex in Vlaanderen, maar anderzijds blijft het zoeken naar een voor iedereen toegankelijk, goed onderhouden sportveld in het centrum van de stad waar kinderen risicoloos kunnen ravotten of sporten. De ondertunneling aan de Siesegemkouter heeft ongetwijfeld voor een betere doorstroming van het autoverkeer gezorgd, maar samen met de andere werken uitgevoerd in het kader van het mysterieuze “mobiliteitsplan” zijn de baten voor de zwakkere weggebruikers in deze stad onbestaand. Ondanks de aanleg van nieuwe fietspaden of wat daar moet voor doorgaan en fietssuggestiestroken in alle kleuren van de regenboog is het aantal verkeersslachtoffers bij fietsers de laatste 10 jaar gestegen van 0.8 tot 1.3/10.000 inwoners, terwijl datzelfde cijfer berekend over het gehele Vlaamse gewest stabiel gebleven is. Fietsen is en blijft in deze stad een levensgevaarlijke bezigheid en het aanleggen van een veilig fietspad een schier onmogelijke opdracht. En dat terwijl de stad blijft inzetten op het aantrekken van nog meer auto’s in het centrum, getuige de plannen om nog een ondergrondse parkeergarage aan te leggen op het Esplanadeplein. Het vernieuwde stationsbuurt blijft ondanks alle artistieke ingrepen een weinig opwekkend welkom bieden aan de treinreiziger die in Aalst halt houdt en de met groot feestgedruis aangekondigde renovatie van de Tragel site dreigt door buurtprotest voor onbepaalde tijd te worden uitgesteld.
Het uiteindelijke nut van al deze investeringen blijft terecht of onterecht eerder twijfelachtig maar hun effect op de huidige en komende stadsbegrotingen is dat des te minder. Onze nieuwbakken jonge en daardoor onervaren te noemen Schepen van Financiën staat voor de zware taak het financiële schip in veiliger wateren te loodsen, waardoor zijn aanstelling in het nieuwe College op het eerste gezicht een vergiftigd geschenk lijkt te zijn. De recente cijfers deden hem in elk geval in een neoliberale kramp schieten door de efficiëntie van de overheid in vraag te stellen, een euvel waar wel meer kleine en grote zelfstandigen last van hebben. Matthias De Ridder die zichzelf een liefhebber van een slanke overheid noemt, denkt de oplossing te hebben gevonden in een doorgedreven privatisering van onze stadsdiensten onder het motto “wat de privé al doet, moet de stad niet doen”. Dat het afslanken van de openbare dienstverlening al jarenlang bovenaan de canon van de rechtse en centrum-rechtse partijen in dit land en elders resideert is niet nieuw natuurlijk, maar dat neemt niet weg dat er best wat vragen bij de effectiviteit van dit economisch model kunnen worden gesteld.
Principieel lijkt het mij voor een N-VA politicus die zweert bij een onafhankelijk Vlaanderen en de leuze “wat we zelf doen, doen we beter”, vrij contradictorisch om in één adem te pleiten voor het uit handen geven van onze gezondheidszorg, onderwijs, transport, water en energievoorziening etc.., zijnde de taken die hijzelf voor privatisering vatbaar acht (HLN juli 2019). Er zijn wel meer hiaten te vinden in het nationalistisch discours waar we sinds de laatste verkiezing elke dag mee om de oren worden geslagen, maar in dit geval wil ik van Matthias wel eens horen hoe hij beide standpunten denkt te rijmen.
In de neoliberale logica, waar de tijd is blijven stilstaan bij “De Collega’s”, zijn overheidsbedrijven per definitie bureaucratisch, inefficiënt en slagen ze er niet in om de burger een goede prijs-kwaliteit verhouding te bieden. Een gedegen analyse van de meeste overheidsbedrijven wijst echter uit dat ze de concurrentie met het privé-initiatief best aankunnen. De recente mondiale crisis in de bankensector, privé-initiatief bij uitstek, toont ook aan dat falen in de privésector niet zelden ten koste gaat van de samenleving. De overheid mag daarbij de lasten dragen terwijl de lusten en baten voorbehouden blijven voor het privé-initiatief. Overheidsbedrijven moeten in de eerste plaats publieke verantwoording afleggen aan de burger zelf die via de belastingfiscaliteit instaat voor hun werkingsmiddelen. Aandeelhouders daarentegen zijn in de eerste plaats gefocust op het creëren van winst en het uitbetalen van dividenden, wat niet zelden leidt zelden tot een gebrekkige dienstverlening, onvoldoende investeringen voor onderhoud, afbraak van de arbeidsomstandigheden, lagere tewerkstelling en gestegen prijzen voor de eindverbruiker. Privé aanbieders gaan daarbij steeds uit van een zuiver commerciële logica die steeds gericht is op winst, waarbij de zwakste schakels in het geheel steeds als eerste ter discussie worden gesteld.
In schrille tegenstelling tot de privatiseringsplannen die nu in het Administratief Centrum op tafel liggen zijn er wereldwijd meer en meer voorbeelden te vinden van het tegendeel, de zogenaamde hermunicipalisering of het herstel van gemeentelijk beheer na eerdere privatisering. Duitsland bijvoorbeeld liep jarenlang voorop in de privatisering van energiebedrijven, maar is daar nu grotendeels van teruggekeerd. Toen eind vorige eeuw de liberalisering van de Duitse energiebedrijven in volle opgang was, werd de energiemarkt gedomineerd door de Grote Vier (EON, RWE, EnBW en Vatenfall). Omdat die geen antwoord boden op de publieke vraag naar een duurzamer en groener energiebeleid, reageerden gemeenten en gemeenschappen door gehermunicipaliseerde energiebedrijven op te richten. De indrukwekkende omslag in Duitsland van een milieubelastend naar een groener en duurzamer energiebeleid is dus grotendeels te danken aan gemeentelijke initiatieven. Vandaag is daar ongeveer de helft van de hernieuwbare energiecapaciteit in handen is van Duitse burgers, gemeenten en coöperatieven terwijl dat in België met moeite 5% bedraagt.
In Frankrijk gaat het vooral om de watervoorziening die weer teruggaat naar de gemeenten, maar ook grote steden hebben de voordelen van een hermunicipalisering ontdekt. Ondermeer Parijs, Grenoble, Montpellier en Nice, hebben recent hun drinkwatervoorziening terug in eigen handen genomen. De prijs van het water daalde met 10 % en dat kon nog meer geweest zijn, moest men niet tot de ontdekking zijn gekomen dat de infrastructuur onder de privatisering grotendeels verwaarloosd was, met grote kosten als gevolg. Terugkeer van gezondheidszorg en maatschappelijk werk is dan weer te zien in de Scandinavische landen, maar ook in Latijns-Amerika is er een trend waarneembaar om de ten tijde van de schuldencrisis geprivatiseerde overheidsbedrijven terug in openbare handen te brengen. In Groot-Brittannië werden een paar jaar geleden een aantal geprivatiseerde spoorlijnen opnieuw gehernationaliseerd. De dienstverlening onder privébestuur bleek abominabel en investeringen in infrastructuur bleven achterwege. Na deze ingreep steeg de gebruikerstevredenheid spectaculair en werd de spoorlijn terug winstgevend, wat echter niet belette dat de regering-Cameron de spoorlijn tegen alle logica in opnieuw privatiseerde. Het PIQUE (Privatisation of Public Services and the Impact on Quality, Employment and Productivity) van de Europese Commissie, onderzocht in 2017 het effect van de privatisering op verschillende vlakken van de elektriciteit, gas en telecommunicatiesectoren van een aantal Europese landen. De conclusie was dat eventuele verhoogde productiviteit eerder een gevolg was van technologische vernieuwingen, maar niet van liberalisering of privatisering. In de ook nog onderzochte watersector en afvalverwerkende sector bleek de privatisering géén enkel effect op de productiekosten te hebben. Een ander recent rapport van het Transnational Institute (TNI), een in Nederland gevestigde internationale denktank voor progressieve politiek, een huis waar je waarschijnlijk weinig neoliberalen zal aantreffen, traceerde 1600 bedrijven in 45 landen die de laatste jaren besloten hebben om nutsbedrijven terug in eigen handen te nemen.
Ons stadsbestuur denkt dus beter twee keer na voor ze het pad van de privatisering kiest. Het zou daarbij oneerlijk zijn om de voorbije legislatuur alle schuld van de ontspoorde stadsfinanciën in de schoenen te schuiven. Een en ander was ongetwijfeld nodig na jaren van stilstand zeg maar achteruitgang, en de projecten die de laatste jaren in onze stad werden gerealiseerd of nog in de steigers staan, zullen in hun totaliteit uiteindelijk van Aalst wel een betere stad maken, maar een doordachtzamer beleid had ongetwijfeld de schuldenlast minder hoog doen oplopen. Voor wie dit allemaal een ver-van-mijn-bed verhaal vindt nog dit: de stad St-Truiden (N-VA, CD&V en Open Vld, waar hebben we dat nog gezien?) liet in maart van dit jaar alle 25 personeelsleden van het stedelijk zwembad weten dat ze naar een andere job mochten uitkijken, nadat het in privé-handen was overgegaan. Eerder beloofde garanties werden zonder meer ingetrokken vergezeld van de raad om bij de nieuwe eigenaars te solliciteren, weliswaar onder andere voorwaarden.
Of hoe het in sommige gevallen uiteindelijk de mieren zijn die het slachtoffer worden van de onbedachtzaamheid van de krekel. Dat onze vriend Aesopus daar nooit aan gedacht heeft.
Beste Jacqui,
Het verwondert mij dat u het sportcompex Schotte een ‘indrukwekkend project’ noemt. Het is inderdaad indrukwekkend in de zin van architecturaal totaal mislukt en dit om allerlei redenen waar ik nu niet verder op inga maar die ik u wel wil persoonlijk toelichten als we elkaar nog eens tegen het lijf lopen. Er is , weliswaar niet in het centrum, een goed onderhouden sportveld bij het Stadspark namelijk het Osbroeksportveld dat mijn inziens veel te ruim is bemeten gezien het beperkt gebruik van de overtollige voetbalvelden. Notabene : er is ook een petanque-plein aangelegd tegen de tennispleinen, die blijkbaar zonder vergunning was aangelegd (weeral) maar nadien zoals de gewoonte is bij overtredingen, doodleuk geregulariseerd werd . Maar daar gaat het niet over, wel dat één zitbank zo ver verwijderd is van het petanque-plein dat petanquen een daad van rechtstaan wordt zonder enige zit-rust. Het plein in kwestie baadt ook volledig in de zon ! Gevolg : nog nooit iemand zien petanquen ! Ach, ik word soms moedeloos van het Aalsterse amateurisme ! Groeten en tot binnenkort in de Delhaize ! : )
Beste Kris, bedankt voor je opmerkingen. Als ik Schotte een indrukwekkend project noem, bedoel ik daarmee indrukwekkend qua opzet en omvang. Ik druk daarmee geen waardeoordeel uit. Verder neem ik met veel belangstelling nota van je reactie op de sportterreinen in het Osbroek. Ik weet daar echter te weinig over om daar wat diepgaander over te schrijven, maar sta altijd open voor meer info..