Bergen – Aalst: 5 – 0
In 2015 is Bergen, Mons in de volksmond, culturele hoofdstad van Europa. Voorwaar een mooie prestatie voor een stad die met haar 92.000 inwoners nauwelijks groter is dan Aalst en die net als onze stad van oudsher even weinig culturele pluimen op haar hoed kon steken. Maar geef toe, een culturele hoofdstad van Europa in je eigen land, dat kan je natuurlijk niet negeren. Verleden week, op een zonnige lentedag, voegden we de daad bij het woord en gingen op bezoek bij onze Waalse vrienden.
Als je er even bij stilstaat hebben Bergen en Aalst heel wat dingen met elkaar gemeen. Zo huist er in beide steden een voetbalploeg die balanceert op de rand van het faillissement of dat bij het schrijven van dit stuk al is. Politiek gezien is er ook een parallel te trekken tussen de respectievelijke burgemeesters die beiden heel wat gewicht in de schaal werpen. Di Rupo doet dat voor Bergen louter figuurlijk terwijl D’Haese dat voor Aalst eerder letterlijk voor elkaar brengt. Hoe dan ook kunnen beide burgervaders recent terugblikken op enig resultaat, met dien verstande dat de ene stad tot culturele hoofdstad van Europa verkozen wordt terwijl de andere het moet stellen met een pop-up restaurant, al zij het dan op de Grote Markt.
Maar beide steden kunnen ook bogen op een rijk industrieel verleden met steenkoolontginning en staalindustrie als speerpunten in Bergen, terwijl in Aalst de textielindustrie floreerde. Tijdens de laatste 150 jaar is beider stadsgeschiedenis dan ook dooraderd met armoede en klassenstrijd en de teloorgang van zowel de Waalse zware industrie als de Vlaamse textielnijverheid mondde in beide steden uit in sociaal-economisch verval. Stedenbouwkundig en qua industrieel erfgoed echter zou een dergelijk intensief economisch verleden zich logischerwijs moeten vertalen in een overvloed aan fabriekshallen, opslagruimtes en architecturaal interessante woningen voor de gegoede burgerij. Dat was zeker ook zo in Aalst, maar dank zij de niet aflatende afbraakwoede van menig voorgaand stadsbestuur is daar vandaag weinig van over gebleven. Ongeacht de politieke kleur van de heersende coalitie was enig respect voor het industrieel verleden steevast ingeruild voor kortzichtig commercieel denken. Waar inzicht moet wijken voor misplaatste daadkracht is kaalslag en onherstelbaar verlies dikwijls het resultaat. Meer nog, de voorbeelden waar nieuwbouw een naam krijgt die verwijst naar het industrieel verleden van de site zijn legio, maar in Aalst is het gebrek aan respect voor datzelfde verleden zo diep geworteld dat niet alleen het gebouw maar ook de naam ervan voor eeuwig en altijd uit het collectieve geheugen moet gebannen worden. Zo krijgt de nieuwbouw op de voormalige site Roos – Geerinckx – De Naeyer aan de Pierre Corneliskaai – genoemd naar de populaire liberale schepen en ex-voorzitter van Eendracht Aalst – de infantiele naam van Pier Kornel site, een belachelijke “vervlaamsing” van Pierre Cornelis. Het nieuwe administratieve complex op de Werf, waar vroeger de Filature Du Canal stond, werd herdoopt tot Postsite. Niets verwijst nog naar dat roemrijke industriële verleden, het Aalst van priester Daens en Louis-Paul Boon, waar men hier anders zo fier op is.
Maar wij dwalen af, want ik ging U kond doen van mijn flitsbezoek aan Bergen, hoofdstad van Henegouwen en dit jaar dus culturele hoofdstad van Europa. Nu ben ik doorgaans een eerlijk man en wil mij dus in dit summier vergelijkend onderzoek tussen beide steden ook houden aan een aantal basisregels. Zo is het een vaststaand feit dat de Grote Markt in Bergen ongeveer drie maal groter is dan de onze, maar wat doe je daar aan? Of je kan het Aalst ook niet ten kwade duiden dat het zich jarenlang heeft moeten tevreden stellen met de kruimels die van de Vlaamse en federale subsidietafels vielen, terwijl Bergen zich kon laven aan de vleespotten van Europa. Omdat ik er niet van uitga dat men in Walloniё het geld zomaar over de balk gooit zoals velen in onze contreien schijnen te denken, moet één en ander zich logischerwijze in het straatbeeld vertalen. En in de realiteit is dat ook zo want bijna elke historisch of architecturaal betekenisvol pand in het centrum is recent gerenoveerd of er wordt aan gewerkt. Daarnaast werden er niet minder dan vijf nieuwe musea en één muziekcentrum gebouwd en de wereldberoemde architect Santiago Calatrava kreeg de opdracht een nieuw treinstation te ontwerpen. Natuurlijk loert bij dergelijke bouwwoede altijd een zweem van megalomanie om de hoek en zal alles uiteindelijk veel duurder uitvallen dan gepland, maar het resultaat oogt in elk geval fantastisch en is zeker een bezoek waard.
Naast deze in het oog springende verwezenlijkingen merkte ik tijdens mijn kort bezoek nog een aantal wezenlijke verschillen met onze stad op. Perfect vergelijkbare situaties waaruit mag blijken dat los van de beschikbare budgetten, de ene stad de andere niet is wat betreft visie en creativiteit. Ik som er een aantal op.
Het begint al bij het binnenrijden van de stad zelf. Nog op de snelweg merk ik een groot bord op met daarop een verwijzing naar de toekenning van het Unesco label aan het Bergense volksfeest “La Ducasse de Mons” ofte “Doudou” als Immaterieel Cultureel Erfgoed. Hier in Aalst blijft men doof voor de al meermaals herhaalde suggestie om hetzelfde te doen voor ons Carnaval, tenslotte ook erkend als onderdeel van datzelfde erfgoed. Bij ons stelt men zich nog steeds tevreden met een aankondiging op een stuk karton van pakweg 50 x 30 cm op de Haring rotonde. Gezien de staat van het bord verdenk ik er de stad zelfs van om dat karton elk jaar te overschilderen..
Eens in de stad valt het op dat er meer dan voldoende gratis en bewaakte parkeerplaatsen zijn in de periferie met een gratis pendelbus naar het centrum. We wagen ons toch in de stad – de macht der gewoonte zeker – en vinden vrij makkelijk een plaats op wandelafstand van de Grote Markt. Op die Grote markt valt meteen de harmonie op, want hier beschouwt men uniforme parasols, tafels en stoelen wel als een pluspunt.
En jawel, op die Grote Markt een fontein. En warempel van dezelfde familie als “die van ons” want ze bestaat enkel uit simpele verticale waterstralen. Alleen reiken de Bergense vier maal hoger en zijn ze veel dichter bij elkaar geplaatst, wat hen meteen een compact en sculpturaal effect geeft. Eenvoudig, stijlvol en efficiënt en heel wat indrukwekkender dan de petieterige waterstraaltjes die bij ons voor fontein moeten doorgaan. Met als bijkomend voordeel, dat door de compactheid van het geheel enkel een klein gedeelte van de Markt nat wordt en niet de gehele oppervlakte permanent onder water staat zoals op ons Kannunik Colinetplein. Wat een krachtiger pomp en wat meer denkwerk al niet tot stand kunnen brengen.
Zoals gezegd heeft zowel Bergen als Aalst ook een volksfeest. La ducasse de Mons dat traditioneel de eerste zondag na Pinksteren wordt gehouden bestaat uit twee opvoeringen. Het religieuze deel gewijd aan St. Waltrudis, en het folkloristische gevecht van St. Joris met de Draak hebben op zichzelf weinig met elkaar te maken, maar werden eind jaren ’70 om de dalende interesse van de lokale bevolking tegen te gaan, samengevoegd tot één spectaculair geheel. Net als ons Carnavalmuseum is er in Bergen ook een Musée du Doudou te bezoeken dat volledig in het teken van dit spektakel staat. Maar verder houdt elke gelijkenis op. Het drie verdiepen tellende museum in Bergen is splinternieuw en beide verhalen worden er met behulp van de modernste interactieve hulpmiddelen uit de doeken gedaan. Dat de meegekregen audio set mij halfweg de rondleiding nog enkel in het Frans wou begeleiden, nam ik er met plezier bij. Wat een verschil met ons Carnavalmuseum dat stiefmoederlijk gehuisvest is in een moeilijk toegankelijke mansardekamer van het Stedelijk Museum en eerlijk gezegd enkel bestaat uit een bloedeloze presentatie van foto’s zonder meer, “opgefleurd” met wat stoffige maskers, een gerecupereerde cafétoog en een donkere kamer met domino’s. Dat men hier niet over dezelfde budgetten beschikt is duidelijk, maar dat mag geen excuus zijn voor de inspiratieloze aanblik die ons Carnavalmuseum vandaag biedt. Aalsterse Carnavalisten verdienen beter.
Dat Aalst niet de financiёle middelen heeft van Bergen en die met de huidige besparingswoede van zowel de federale als de Vlaamse regering in de nabije toekomst ook niet hoeft te verwachten is duidelijk. Maar niet alles is terug te voeren op een gebrek aan middelen. Uit de Stadsmonitor van 2014 leren we dat de tewerkstelling in de culturele en artistieke sector van alle Vlaamse centrumsteden veruit het laagst is in Aalst. Met 33 arbeidsplaatsen per 10.000 inwoners scoren we 4 keer lager dan het gemiddelde voor diezelfde centrumsteden. Het hoeft dan ook geen verwondering te wekken dat er een schrijnend gebrek is aan visie, ideeёn en initiatief in deze stad, en dat er nog steeds morsig wordt omgesprongen met het stedenbouwkundig patrimonium. Een namiddagje kuieren in Bergen op een zonnige lentedag zou desgevallend wonderen kunnen doen voor onze lokale politici..
Discussions — No responses yet