Lang leve ons Stadspark…
Is het de aanhoudende warmte die vele dingen week en zacht maakt of is het de last der jaren die menige plooi glad strijkt – zegt u het maar – die maakt dat ik bij het schrijven van dit stuk zowaar in een milde bui ben. Deze keer zetten we de spreekwoordelijke roze bril op, om te beginnen toch, want niet alles in deze stad loopt verkeerd af, lijkt ondoordacht of slecht gepland of is te gek voor woorden. Er zijn best wel initiatieven te vinden die niet alleen op onze goedkeuring kunnen rekenen maar die ook steevast een positieve weerklank krijgen over onze stadsgrenzen heen. Alleen lijkt er een rode draad door de echt goede verwezenlijkingen te lopen die er op neerkomt dat het initiatief of de drijvende kracht achter die verwezenlijkingen dikwijls van een “lagere” ambtenaar uitgaat, als ik mij zo oneerbiedig mag uitdrukken, en niet van de verantwoordelijke schepen. Op het Aalsterse stadhuis lijkt er wel een permanente windstilte te heersen op het vlak van interessante ideeën, een schimmig mobiliteitsplan of hier en daar een nieuwbouw niet te na gesproken. Of om het met de woorden van Bart De Wever te zeggen, ” wat doen die daar de hele dag”. Maar we gingen niet moeilijk doen hadden we gezegd, dus een voorbeeld ter illustratie.
Toevallig las ik een paar dagen geleden dat het eind deze maand, op 24 juli om precies te zijn, 100 jaar geleden zal zijn dat de eerste spade in de grond werd gestoken voor de aanleg van ons onvolprezen Stadspark. De aanleg van het Stadspark kwam tot stand tijdens de Eerste Wereldoorlog door het initiatief van Desiré De Wolf, toenmalig schepen van openbare werken. Door het te werk stellen van honderden Aalsterse mannen hield hij ze uit de werkloosheid en kon hij tezelfdertijd ook verhinderen dat ze werden opgeëist door de Duitse bezetter. Desiré werd voor zijn initiatief vereeuwigd aan de ingang van het park waar zijn buste strak uitkijkt over de Ballonvijver. De waarheid gebiedt echter te vermelden dat onze vriend Desiré niet alleen de grondlegger was van ons Stadspark maar ook oprichter en leider was van de Katholieke Jonge Wacht. L.P. Boon schrijft daarover in “Pieter Daens” dat deze vereniging “zich weldra zou ontpoppen tot een haast militaire knokploeg, waarvan de leden in de stad algemeen de naam kregen van ‘stokslagers”. Een zootje ongeregeld dus die zich naast de verspreiding van de glorie Gods ook bijzonder ijverig toonden om in opdracht van de katholieke werkgevers, de vele stakingen in de sociaal woelige periode bij het begin van vorige eeuw hardhandig te breken. Eigenlijk een smeerlapje eerste klas dus die Desiré die er, zijn geloofsovertuiging getrouw, ook wel streng zal op toegezien hebben dat geen enkele als socialist, daensist of liberaal bekend staande werkloze van zijn vrijhaven kon gebruik maken. In 1931 verwisselde hij het tijdelijke voor het eeuwige en in zijn toenmalig lijfblad De Volksstem lezen we in zijn overlijdensbericht dat hij “getuigde van een diepe gerechtigheid en een groote belangloosheid. Hij diende belangloos de Katholieke zaak en de diensten die hij haar bewees zijn talloos en zullen eeuwig zijn roem uitmaken…Hij wist aan den Oostkant onze stad uit te breiden en te vergrooten en verloren gronden herschiep hij in een prachtig en heerlijk park dat de groote Belgische steden ons thans benijden..”.
De aanleg van het Stadspark hebben we dus te danken aan Desiré De Wolf, maar hoe het de laatste decennia is geëvolueerd en hoe het er vandaag bij ligt hebben we te danken aan de visie en vakmanschap van Bart Backaert, hoofd van de Groendienst, waarvoor hulde en dank. Bart komt zelden of nooit in het nieuws maar verdient het wel, net zoals een aantal van zijn collega ambtenaren zoals Mevr. Arnouts onze uiterst bekwame stadsarchivaris, en Mevr. Roelandt die instaat voor “Cirk”. Zij, en hier en daar nog wel een paar anderen, staan door hun visie en gedrevenheid eigenhandig in voor dat beetje uitstraling die Aalst geniet over de stadsgrenzen heen en niet direct het beeld van pruiken en vellen frakken oproept. Bart, die er trouwens van langsom meer als een wandelende boom begint uit te zien, weet alles over grassen, bloemen, struiken en bomen en de wondere wereld van stamper en meeldraad is voor hem een open boek. Hij herkent een boom aan het ruisen van de wind door zijn bladeren en heeft over elke plant en bloem wel een verhaal te vertellen. Een oordeelkundige boomkeuze bij nieuwe aanplantingen en een progressief maai- en bosbeheer zorgen ervoor dat deze stad er qua uitzicht stelselmatig op vooruit gaat. Het consequent afwijzen van synthetische sproeimiddelen en onkruidverdelgers, wat in andere steden met veel tromgeroffel wordt aangekondigd, is hier al jaren ingeburgerd. Het hele groenbeleid van de stad en dat van ons Stadspark in het bijzonder trekt belangstellenden uit binnen- en buitenland en de regelmatig door Bart met oordeelkundig commentaar begeleidde parkwandelingen zijn telkens een groot succes. Redenen genoeg dus om Bart en de mensen van de groendienst eens letterlijk en figuurlijk in de bloemetjes te zetten, en geen betere gelegenheid daarvoor dan het eeuwfeest van ons Stadspark.
Niet dus, want wie verwachtte dat de stad zich enige inspanning zou getroosten om deze verjaardag stijlvol in de verf te zetten kwam bedrogen uit. In plaats van deze gelegenheid te baat te nemen om ons Stadspark te promoten door – ik noem maar wat – een tentoonstelling over de evolutie van het park en de plannen voor de toekomst ervan, een beeldententoonstelling, een of meerdere concerten van akoestische ensembles of enige initiatieven om ons stadspark binnen en buiten Aalst te promoten, werd er genoegen genomen met het tonen van een paar foto’s op groot formaat, een rondleiding en het planten van een boom in het park zelf. In elke andere stad zou dit evenement, zo stel ik mij toch voor, gepaard gaan met één of meerdere culturele manifestaties, maar niet hier. Deze stad lijkt wel allergisch te zijn voor elke vorm van cultuurbeleving die iets of wat boven de middelmaat probeert uit te stijgen. Veel liever stelt ze haar patrimonium open voor optredens van derderangs artiesten, has-beens en coverbands (Parkies), zonnebanklullen, eendagsvliegen en playback crooners (Pop-up Live) en wanstaltige VTM-gedrochten (Pop-up restaurant), alles onder het motto ” groot, luid en veel”. Ver van mij om dergelijke manifestaties in te perken of godbetert, te verbieden. Ze zijn er in andere steden ook en ik begrijp best dat ze hun reden van bestaan hebben en dat er een publiek voor is, maar mag het af en toe een keer eens iets meer zijn. Kan er ook eens iets gedaan worden voor die minderheid voor wie het iets fijner, iets gedurfder, iets moeilijker mag zijn. Een paar weken geleden woonde ik in Gent een namiddag bij van de Ham-sessions, een reeks klassieke en jazzconcerten die nu al tien jaar plaatsvinden in de achtertuin van een muziekliefhebber. Een klein initiatief gespreid over een paar dagen, perfect georganiseerd en met een uitgelezen affiche. Waarom kan iets dergelijks niet in ons Stadspark, vraag ik mij dan af. Hebben wij geen muziekacademie met getalenteerde musici, hebben wij dan geen kiosk en zijn wij niet in staat een tent op te zetten? Moet hier dan alles gepaard gaan met hossen en springen, wallebakken en verkleedpartijen en kunnen we eindelijk eens iets op de kaart zetten waar ook niet-Carnavalisten, niet-VTM adepten en niet-Aalstenaars met belangstelling naar uit kijken? Cirk is een welgekomen initiatief maar alles bij elkaar veel te weinig voor een grote centrumstad als Aalst. Onze stad blijft dus achteraan bengelen op het gebied van cultuurbeleving en kan bijgevolg het etiket “vrij saai” niet van zich af schudden, de continue prietpraat over “charmantste stad van België” ten spijt. Ondertussen is het weer gaan regenen en staan we toch weer aan de Klaagmuur waarbij al onze goede voornemens bij het begin van dit stuk verdwenen of beter uitgeregend zijn, en zijn we dus weer bij af…
Discussions — No responses yet