Nog 116 daugen..8 ieren..12..menieten en…
Oktober is halfweg, de herfst komt op kousenvoeten het land binnen geslopen en in Aalst zal op de terrassen en in de cafés het C-woord steeds meer in de gesprekken opduiken, tot het zo goed als elke conversatie overheersen zal. En dan is deze stad in de ban van Carnaval. Met 45 stoeten op het palmares ontsnap ook ik natuurlijk niet aan de lokale gekte, maar ondanks dat verleden heb ik toch wel enkele bedenkingen bij de evolutie van mijn dierbaar volksfeest. Op gevaar af om met pek en veren ingesmeerd en achterwaarts op een ezel gezeten, de stad te worden uitgejaagd waag ik mij toch aan een aantal bedenkingen.
Laat ik maar direct met de deur in huis vallen. Ons Carnaval dat met grote regelmaat het grootste en beste in België wordt genoemd, gaat er elk jaar zowel kwalitatief als kwantitatief op achteruit. Op mijn leeftijd valt bij die vaststelling een zekere invloed van een “vroeger was het beter” gevoel, niet uit te sluiten. Maar ondanks het gebrek aan absolute cijfers, over Aalst Carnaval bestaat nu éénmaal bijzonder weinig cijfermateriaal die een jaarlijkse vergelijking moeten mogelijk maken, zijn er toch een aantal vaststellingen die de gestage neergang van het aantal feestvierders ondersteunen. Om te beginnen is er de vrijwel unanieme jaarlijkse jeremiade van de horeca uitbaters over de steeds lagere omzet. Nu moet ik de eerste café uitbater nog tegenkomen die open en bloot toegeeft een goede recette te hebben gehaald, maar in dit geval denk ik wel dat hun klacht terecht is. Duidelijk is dat de schare carnavalisten die zich tevreden stelt met bier uit blik en gewoon op straat viert en in 3 dagen spreekwoordelijk geen voet in een café binnen zet, jaar na jaar groter wordt.
Naast het gestaag dalende aantal feestvierders hebben zich de voorbije decennia nog wel wat andere, in mijn ogen voornamelijk minder positieve veranderingen voorgedaan. Zo is de gemiddelde leeftijd van de carnavalist, weer zonder de beschikking te hebben over een officiële cijferstudie, aanzienlijk gedaald. Die moet nu tussen de 25 à 30 jaar liggen, waar ze vroeger eerder rond de 40 zal gelegen hebben. Het betekent dat ons carnaval geleidelijk aan veranderd is van een “burgercarnaval” naar een “jeugdcarnaval”. Op zichzelf is dat een positief gegeven natuurlijk, want die blijvende jeugdige belangstelling betekent dat er in de toekomst ook nog een carnavalsfeest zal zijn. De daling van de gemiddelde leeftijd is eerder te wijten aan het geleidelijk afhaken van de oudere carnavalist, een evolutie die zich nog steeds doorzet en die ons carnaval grondig heeft veranderd. Een aantal externe factoren voor dat wegblijven van “de burger” liggen voor de hand zoals het krokusverlof en het explosieve succes van wintersport, citytrips en andere geneugten van het leven die voor velen aantrekkelijker zijn dan 3 dagen lang half verkleumd rond te dwalen, gehuld in afdankertjes die men voor de rest van het jaar met geen tang zou willen aanraken. Net zoals de gestage daling van het aantal cafés, in Aalst verdwenen er verleden jaar niet minder dan 44, zijn dat nu éénmaal factoren die ongetwijfeld een negatieve invloed uitoefenen maar waar nu éénmaal weinig aan te veranderen valt. Maar er is meer aan de hand.
Als ik me goed herinner, zal het zal ongeveer begin jaren ’90 geweest zijn toen het gemeentebestuur besliste om de steeds talrijker rondrijdende uitgangswagens aan banden te leggen door ze een standplaats aan te bieden op de Grote Markt. Met die maatregel dacht men twee vliegen in één klap te slaan, want naast het verhogen van de algemene veiligheid werd door gebruik te maken van de op de wagens gemonteerde muziekinstallaties, ook de ambiance op de Grote Markt verzekerd. Wat op het eerste gezicht een goed idee leek, de eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik toen ook achter deze maatregel stond, blijkt vandaag echter een vergiftigd geschenk geweest te zijn voor de verdere evolutie van Carnaval. Het stationeren op de Grote Markt van die met zware geluidsinstallaties uitgeruste uitgangswagens, leidde ertoe dat het feestgewoel, vroeger verspreid over een veel groter gebied, nu gecentraliseerd werd. Waar de Grote Markt vroeger een doorgangsgebied was dat zelfs in tijden met veel meer feestvierders dan vandaag nooit overbevolkt raakte, is dit plein nu al jarenlang herschapen in een permanente dancing. Een immobiele mensenmassa staat er continu op elkaar gepakt en op cruciale momenten is er praktisch geen doorkomen meer aan. Wie het toch in zijn hoofd haalt de markt te kruisen moet heelhuids over een steeds dikker wordend tapijt van lege bierblikjes, glas, afgedankte kledingstukken en kapotte attributen zien te raken. Voor de adolescente carnavalist zal dat ongetwijfeld geen beletsel vormen. Integendeel zelfs, het lijkt er meer en meer op dat rond strompelen op een berg afval er nu eenmaal bij hoort, maar voor de ietwat oudere carnavalist of occasionele feestvierder moet dit schouwspel een eerder ontradend effect hebben. Het resultaat vandaag is een quasi permanent onveilige situatie die om de risico’s enigszins in toom te houden, grote en dure veiligheidsmaatregelen vereisen die vroeger helemaal niet nodig waren. Men kan dus gerust stellen dat de onveilige situatie waarmee de organisatie al jaren worstelt als gevolg van een overbevolkte Grote Markt in feite door haar zelf, onbewust weliswaar, werd in het leven opgeroepen.
De toekenning van een prominente en permanente standplaats voor de eerder genoemde uitgangswagens, in Aalst beter bekend als “pompiers” omdat het veelal om oude en terug opgelapte brandweerwagens gaat, heeft nog verdere consequenties. Die beslissing zorgde ervoor dat die pompiers, vroeger alleen maar gebruikt als vervoermiddel, in geen tijd een statussymbool werden voor de meeste officiële carnavalsverenigingen. Je bent onbestaand vandaag de dag als je geen pompier hebt, bij wijze van spreken. In elk debat, bij elke organisatorische discussie duiken die pompiers op als zijnde onlosmakelijk verbonden met carnaval en ontstaat er een situatie die ik wel eens als ” de dictatuur van de pompiers” omschrijf. Omdat de Grote Markt al lang niet groot genoeg meer was om het steeds groeiend aantal bakbeesten op 4 wielen een plaats te geven, werd een paar jaar geleden en onder druk van de officiële carnavalsgroepen het pas vernieuwde Vredeplein gepromoveerd tot nieuwe en bijkomende feestzone. Het gevolg laat zich makkelijk raden want in geen tijd groeide ook het Vredeplein uit tot een overbevolkte zone waar geleidelijk aan dezelfde problemen opduiken en waar op termijn identieke veiligheidsmaatregelen zullen moeten ingevoerd worden. Leren uit vroegere fouten heet zo iets in Aalst.
Dat zal het jonge volkje hamburger en braadworst wezen natuurlijk, want voor hen is deze manier van feestvieren nu éénmaal gemeengoed geworden. En eerlijk gezegd, het lijkt mij heel waarschijnlijk dat een jongere versie van mezelf vandaag ook strompelsgewijs zou rond hossen op afwisselend Markt of Vredeplein, voorzien van een voorraad bier in blik en op zoek naar een carnavalslief. Deze nieuwe manier van feestvieren is nu éénmaal een blijver en er is in heel ons melkwegstelsel geen politicus te vinden die daar iets zal aan veranderen. Het huidige beleid of beter gezegd de afwezigheid ervan, voert ons regelrecht naar een wel zeer éénzijdig carnavalsfeest dat alleen aantrekkelijk zal zijn voor de jeugd, maar waar de burger, oudere carnavalist, nostalgische voil jeannet of hoe u het ook noemen wil, afwezig zal blijven. Het afhaken van de oudere carnavalist betekent dat er geleidelijk aan een zeer groot “unserved audience” is ontstaan van burgers die wel nog Carnaval willen vieren, maar dat niet willen doen in een tot een zielloze bunker herschapen café en het niet zien zitten om urenlang als vee opeengepakt te staan op een overvol feestplein. Die Carnaval willen vieren zoals ze het altijd gedaan hebben, onder vrienden grappend en grollend, tussen pot en pint en af en toe uit volle borst een liedje van het Corum Alostum Imperiale of “in den broinen dreef” meezingen. Die daarvoor geen duur en “encombrant” Walt Disney kostuum nodig hebben versierd met knipperende LED-lichtjes, maar hun plan trekken met een bolhoed, wat schmink en een goede scheut “Oiljstersen humor en satire die ze op een ander ni een emmen”. Het moet zijn dat we niet alleen staan met de die verzuchting want er zijn initiatieven in de maak die dezelfde richting uitgaan. Er wordt onder meer gedacht aan het opnieuw tot leven wekken van het roemruchte “Bal van de Katrienen” en op het stadhuis onderzoekt men de mogelijkheid om met Carnaval een tent of een zaal te voorzien met animatie en een zeker comfort om de meerwaardezoekers terug naar dat prachtige feest te krijgen. We kijken er vol verwachting naar uit en er is dus nog hoop dat ons Carnval een feest blijft waar alle Aalstenaars hun gading vinden..En over die kwalitatieve achteruitgang zullen we het later nog wel hebben. Er resten ons tenslotte nog 116 daugen…
Discussions — No responses yet