Een paar dagen geleden, een gepensioneerde moet in beweging blijven, beëindigde ik een lange wandeling door Aalst binnen te stappen langs de Brusselse Steenweg. Met de Colruyt aan mijn linkerzijde en het viaduct over de spoorweg voor mij werd ik verwelkomd door de Aalsterse skyline, of wat daar moet voor doorgaan. In elke Vlaamse stad met enige allure, want die dichten we onszelf toch regelmatig toe, verwacht je dan op zijn minst enkele gotische torens te zien die niet zelden het uithangbord voor de stad in kwestie vormen. In Aalst echter is men er aan voor de moeite. Niet dat we ze niet hebben want de torens van ons Belfort, onze St-Martinus- en Begijnhofkerk kunnen best hun mannetje staan in de wereld van de torenspitsen. Maar hier worden ze letterlijk en figuurlijk overschaduwd door de betonnen silo’s, koeltorens en andere spuuglelijke hoogbouw die, in combinatie met andere op en naast elkaar gestapelde bric-a-brac, metalen buisconstructies, hangars en saaie kantoorgebouwen, de Tereos site vormen of voor de ouderen onder ons “de glucoserie”.
Kan u zich voorstellen dat Inbev bier brouwt op 150 meter van de Leuvense Grote Markt, dat Procter & Gamble zijn waspoeders in elkaar draait in de schaduw van de St. Romboutstoren of dat Volkswagen de Polo’s van de band laat rollen naast het Brusselse Stadhuis? Natuurlijk niet. Te gek voor woorden zult u zeggen. Nochtans is dat precies wat in Aalst nu al bijna 150 jaar wordt gedoogd sinds in 1873 de firma Callebaut, Frères en Lejeune in enkele oude gebouwen aan de achterkant van het Begijnhof in de nu verdwenen Eilandstraat werd opgericht. Uit voornamelijk uit Antwerpen aangevoerde maïs werd glucose, karamel en andere afgeleide producten vervaardigd, die als grondstof aan de talrijke brouwerijen die Aalst en omstreken toen rijk was werden geleverd. Industriële activiteit midden in de stad was toen niet uitzonderlijk, aan arbeidskrachten was er geen tekort en die woonden bij voorkeur dicht bij de fabriek waar ze hun dagelijkse slavenarbeid verrichten. Pas vele decennia later en om velerlei redenen begon de geleidelijke verhuis van die stedelijke industrie naar speciaal daarvoor aangelegde fabrieksterreinen, ver buiten de stadscentra. Zo ook in Aalst, behalve de ondertussen tot Glucoseries Réunies omgedoopte fabriek die bleef groeien en gaandeweg quasi alle terreinen, huizen en straten tussen de Zeebergbrug en de St-Annabrug opkocht. Na nog een naamsverandering in Amylum, we zijn ondertussen al een kleine 100 jaar verder, werd door het introduceren van nieuwe technologieën samen met overnames in het buitenland die expansie verdergezet. In het begin van deze eeuw kwam het bedrijf volledig in handen van de Britse groep Tate & Lyle, om slechts een paar jaar later te worden opgenomen in de Franse multinational Tereos Syral, de huidige eigenaars.
Al dat malen, weken,roken, stoken, koken, drogen en branden ging natuurlijk niet onopgemerkt aan de Aalstenaars voorbij. Hoe het was in de beginperiode weet ik natuurlijk niet, maar ik herinner mij wel dat sinds mijn jeugd halfweg vorige eeuw, Aalst continu in een olfactorisch bad was gedompeld. Dag in dag uit en 24 uur op 24 hing er ondefinieerbaar maar wel duidelijk te herkennen geurtapijt, in de volksmond ook wel stank geheten boven de stad. Het moet evenwel worden gezegd dat in die periode het niet alleen de Amylum site was die voor die specifieke overlast zorgde. Er waren nog notoire “stinkers” actief in het Aalsterse stadscentrum zoals de mouterij van DeWolf-Cosyns en de Sulbb, de gistfabriek aan de Hertshage die bij tijd en wijle hard hun best deden om Amylum qua overlast naar de kroon te steken. Die continue geurhinder gaf evenwel nooit aanleiding tot enig significant protest van de bevolking. De overlast werd zelfs door de macht van de gewoonte deel van het Aalsterse DNA, die maakte dat de stad voor de buitenwereld als “de stad waar het altijd stinkt” bekend stond.
Pas eind jaren ’70 toen de arrogantie van het bedrijf en de onverschilligheid van de plaatselijke politiek een hoogtepunt hadden bereikt en de dagelijkse stank, geluidsoverlast en vervuiling niet meer te harden waren, kwam er een soort van burgerprotest op gang. In de plaatselijke pers zoals De Voorpost en Vies Oilsjt verschenen toen een reeks artikelen waarin de toen ontluikende ecologisch geïnspireerde verenigingen zoals RALDES en de Werkgroep Leefmilieu Aalst de situatie hekelden en dringende maatregelen eisten. Dat bleef niet zonder gevolg want de combinatie van burgerprotest, strengere wetgeving, betere technologie en een groeiend milieubewustzijn brachten met zich mee dat er in de volgende decennia een geleidelijke verbetering optrad. De geest was evenwel uit de fles en in de jaren die volgden werd elke nieuw negatief feit, (onwettige lozingen, ontslagen, dubieuze uitbreiding, nieuwe vestigingen in het buitenland), breed uitgemeten in de pers, wat de populariteit van het bedrijf zeker niet ten goede kwam. Maar niet getreurd want zolang de plaatselijke politiek ongeacht de kleur de andere kant opkeek, was er letterlijk en figuurlijk geen vuiltje aan de lucht en kon het bedrijf ongestoord zijn gang gaan. De permanente stank behoorde weliswaar tot het verleden, maar verder werd er lustig op los gebouwd en met elke bijkomende leiding en elke nieuwe constructie werd het totaalbeeld steeds afzichtelijker en de visuele druk op het stadscentrum groter. Zo werd de steeds aanwezige geur-en geluidsoverlast als het ware vervangen door een permanente aanwezigheidshinder, gekenmerkt door visuele vervuiling, continue gebiedsuitbreiding en verkeersoverlast.
Recent was er dan de commotie rond de inmiddels goedgekeurde stedenbouwkundige aanvraag voor het optrekken van 2 nieuwe torens, beide een 30-tal meter hoog, op het fabrieksterrein aan de Burchtstraat. Een petitie tegen dit plan, inderhaast opgezet door een aantal verontruste buurtbewoners, verzamelde in een mum van tijd een kleine 600 handtekeningen, maar woog toch niet zwaar genoeg om ons stadsbestuur op andere gedachten te brengen. Het moet gezegd dat, alhoewel gestart met de beste bedoelingen, dit initiatief nooit een kans van slagen had. In de eerste plaats omdat, gewild of niet, het er de schijn van had dat het hier om een politiek getint protest ging. De initiatiefnemers konden namelijk allen op de één of andere manier aan een niet toevallig tot de oppositie behorende politieke worden gelinkt. Het lijdt geen twijfel dat dit hoe dan ook heel wat toren-opposanten, potentiële ondertekenaars dus, er van zal weerhouden hebben om de petitie te tekenen. Verder was de petitie inhoudelijk ook enkel tegen de bouw van de nieuwe torens gericht. Op zichzelf te verdedigen natuurlijk, maar uiteindelijk te kortzichtig en fundamenteel naast de kwestie. Het probleem is de aanwezigheid van de Tereos site zelf in ons stadscentrum en niet de bouw van additionele torens. Een toren meer of minder verandert niets aan het feit dat dergelijke industriële activiteit midden in de stad niet meer van deze tijd is. Die terughoudende en beperkte inhoudelijke positionering van het protest zelf, is volledig te verklaren door het feit dat in een door Het Laatste Nieuws gestelde rondvraag geen enkele partij – op één na – zich expliciet uitspreekt tegen het verdwijnen van Tereos uit ons stadscentrum. Alleen Michel Van Brempt van Vlaams Belang is duidelijk tegen. Spijtig dat de overige standpunten van vriend Michels partij mij minder aantrekkelijk lijken, anders wist ik het wel bij de komende gemeenteraadsverkiezingen.
Alle andere fracties hebben wel één of meerdere redenen om hun terughoudende positie te verklaren. Meest gebruikt argument pro is de werkgelegenheid waarbij kan worden opgemerkt dat Tereos zelf zegt dat de nieuwe torens geen enkele bijkomende arbeidsplaats zullen opleveren. Men zou zelfs kunnen veronderstellen dat de nieuwbouw voor een deel zal worden gefinancierd door de opbrengst van de recent aangekondigde ontslagen. Verder wijst men er ook op dat Tereos conform de wetgeving handelt wat ongetwijfeld correct is, met dien verstande dat er geen wetgeving op lelijkheid bestaat. En dan is er ook nog het financiële aspect, de opbrengst voor de Aalsterse stadskas. Voor alle duidelijkheid, die bedraagt vandaag ong. 700.000 EUR. (opcentiemen roerende voorheffing) en nog eens een bedrag van dezelfde orde aan stadstaks op drijfkracht. Maar belastinginkomsten zouden er ook zijn van bewoners van potentiële nieuwbouw eens een deel van de huidige Tereos site daarvoor beschikbaar zou zijn. Een eventuele relocatie van de Tereos site binnen de Aalsterse stadsgrenzen moest dat mogelijk zijn, er is bij mijn weten niemand die pleit voor een Tereos-vrij Aalst, zou trouwens die belastinginkomsten voor de stadskas behouden en er is een plan om de belasting op drijfkracht af te schaffen of dat is inmiddels al gebeurd.
Wie dus op de politiek rekent om Tereos op andere gedachten te brengen is er aan voor de moeite. Er is vandaag geen politiek draagvlak laat staan een meerderheid om de directie van Tereos duidelijk te maken dat het op middellange termijn verondersteld wordt uit ons stadscentrum te verdwijnen. Daar tegenover staat dat de respons op de recente petitie en de druk bijgewoonde presentatie van het jonge collectief Over.morgen in de Cimorné een paar maand geleden, bewijzen dat vele Aalstenaars een Aalst zonder Tereos best zien zitten. Maar vandaag staan we behoudens enkele losse ideeën nergens. Elk toekomstig initiatief tegen de aanwezigheid van Tereos in ons stadscentrum, zal enkel kans op slagen hebben indien het bestaat uit een volgehouden actie à la Ringland in Antwerpen. Dat betekent dat verandering enkel zal afgedwongen worden via een niet politiek geïnspireerde en continu volgehouden druk vanuit brede lagen van de bevolking, waarbij projecten tot herbestemming van de site ontwikkeld door specialisten met kennis van zaken een valabel alternatief moeten bieden. Misschien kunnen we dan eindelijk komaf maken met de dooddoener waarmee vandaag bijna elk gesprek over Aalst wordt afgesloten en die luidt: “Ja, ’t is waar, er is in Aalst de laatste tijd veel aan het veranderen, maar spijtig van dat vuil fabriek in ’t centrum”…